Mei 1904 – eind 1934 Berend Hummel en Trijntje de Vries
Trijntje de Vries hertrouwde op 30 mei1904 met de 48-jarige Berend Hummel, geboren op 9 januari 1856 in Grootegast. Berend was een zoon van Anke Hummel, de vader was volgens de geboorteakte onbekend. Hij woonde op Allersmaweg 10/12 (samengevoegd).
Berend Hummel was eerder getrouwd met de weduwe Johanna Noordenbos.
Johanna Noordenbos was zelf eerder getrouwd geweest met Jan Kooi, die in 1878 was overleden.
Johanna Noordenbos en Jan Kooi hadden een dochter, Joltje Kooi, die bij het overlijden van haar vader 4 jaar oud was.
Berend Hummel, trouwde met de weduwe Johanna Noordenbos in 1880. Berend Hummel en Johanna Noordenbos kregen in Grootegast twee kinderen:
- Anko Sjouko Hummel, geboren 26 oktober 1880. Het beroep van Berend Hummel is hier “vleeschhouwer”. Anko Sjouko trouwde in Gorinchem in 1910 met Elizabeth van der Hooff
- Sjoukje Hummel, geboren 18 juli 1883. Zij overleed in 1907 op 22-jarige leeftijd. Ze werd in Ezinge begraven naast haar moeder
(Stief-)dochter Joltje Kooi beviel van een kind genaamd Jan Kooi toen zij 18 jaar oud was. De vader werd niet benoemd, daarom kreeg het kind de achternaam van de moeder; Berend Hummel deed als stiefvader aangifte.
De stiefdochter van Berend Hummel en moeder van Jan Kooi, Joltje, overleed op haar 20ste op 7 juni 1894; Jan Kooi was toen ruim een jaar oud. Berend Hummel en Johanna Noordenbos ontfermden zich over Jan Kooi. Johanna Noordenbos overleed op 18 december 1903 en werd in Ezinge begraven. Toen Berend in 1904 hertrouwde met Trijntje de Vries nam hij de toen 11-jarige Jan Kooi mee (zie bevolkingsregister hieronder):
Zo woonde Jan Kooi dus bij zijn stiefopa en diens tweede vrouw. Op bovenstaande foto van het bevolkingsregister is ook te zien, dat Anke Hummel, de alleenstaande moeder van Berend Hummel, nog even op ’t Veloatje heeft gewoond. Anke Hummel woonde op ’t Veloatje van 11 juli 1907 tot 24 september 1908.
Trijntje de Vries en Berend Hummel kregen samen ook een kind:
- Tienko Berend Hummel, geboren op 14 december 1904. Getuige op deze de akte is de “zuiveldirecteur” Liewe Pieters Zondervan. Berend Hummel is hier “koopman”
Nadat ’t Veloatje geen sterke drank meer mocht verkopen na het overlijden van Arend Oosterbeek (zie eerder in deze episode) verkocht ’t Veloatje alleen nog zwak alcoholische dranken, met name bier. In 1904 was aan Berend Hummel daarvoor vergunning verleend op basis van de tweede drankwet.
In 1910 stopte Berend Hummel met het verkopen van drank, waarschijnlijk, omdat voor zo’n vergunning moest worden betaald en dat niet uit kon met de omzet. Hij diende als “bierhuishouder” een verzoek in bij de gemeente Ezinge om de vergunning in te trekken. De gemeente Ezinge sloot met haar brief van 8 april 1910 een periode van zo’n 85 jaar af van ’t Veloatje als café.
In 1918 werd Berend Hummel melkrijder voor de Zuivelfabriek op de rit “Zuiderweg-Ezinge”:
Uit jaarverslag Zuivelfabriek 1918-1919
Het was kennelijk maar tijdelijk, want het jaar er op werden zowel de rit “Zuiderweg-Ezinge” zelf als Berend Hummel niet meer vermeld.
In 1923 keerde Berend Hummel als melkrijder terug en verwierf de melkrit “Oldijk, Dorp, Ezinge” voor een aannemingssom van 1.664 gulden en het jaar daarna voor dezelfde rit 1.820 gulden. Ook in 1925 behoudt Berend zijn melkrit:
Uit jaarverslag zuivelfabriek 1925
In 1926 raakt de inmiddels 70-jarige Berend Hummel zijn rit kwijt aan Gerrit Slopsema van Torenstraat 18, tot dan toe de kaas- en botervervoerder van de zuivelfabriek.
Geboorte kleindochter Catrien
De zoon van Berend Hummel en Trijntje de Vries, Tienko, trouwde op 6 januari 1926 met Marchien Venekamp, die toen zes maanden zwanger was. Ze trokken in bij de ouders van Tienko, waar op 22 april 1926 hun dochter Catrien werd geboren. Vrij snel na de geboorte van Catrien verhuisden Tienko en Marchien met hun dochter naar een woning in Saaksum (zie verderop in deze episode).
Het overlijden van Berend Hummel
Berend Hummel pachtte het recht om bermen in en nabij Ezinge te maaien. Hij voorzag op deze manier in voer voor zijn koeien. In de zomer van 1932 had hij de bermen gemaaid en gehooid en ging hij in de namiddag van 23 juni het hooi ophalen. Hij deed dit met zijn zonen Tienko en Kunno, die het hooi opstaken en Berend laadde het op een wipkar (een wipkar is een tweewielig wagentje). Bovenop het hooi staande zei hij tegen zijn zoons: “Dit wordt een voer hooi, die jullie nooit zullen vergeten!” Even later viel hij van het hooi op de weg en brak daarbij zijn nek. Enige tijd later overleed Berend in het ziekenhuis. De voer hooi vergaten zijn zoons inderdaad nooit meer.
Nieuwsblad van het Noorden van maandag 27 juni 1932 (Delpher) “Bijna 80 jaar” volgens het artikel was wel wat royaal, hij was 76….
Nieuwsblad van het Noorden van maandag 27 juni 1932 (Delpher)
Na het overlijden van haar man Berend Hummel ging de geestelijke en lichamelijke gezondheid van Trijntje de Vries snel achteruit. Ze zorgde niet goed meer voor zichzelf. In 1934 verhuisde Trijntje naar de boerderij van haar dochter Jantje Oosterbeek en Dirk Louis Hofkamp in Niebert. In januari 1935 werd ’t Veloatje met goedkeuring van de familie overgedragen aan haar eerste zoon Siebe Oosterbeek Trijntje overleed op 23 augustus 1935 op 72-jarige leeftijd.
Nieuwsblad vh Noorden van 26 augustus 1935 (Delpher)
Van de periode “Trijntje de Vries” hebben we in 2011 twee verhalen mogen optekenen:
Het verhaal van Trienko Hofkamp, kleinzoon van Trijntje en zoon van Jantje Oosterbeek en Dirk Louis Hofkamp
Trienko Hofkamp 2011
Trienko Hofkamp is geboren in Niebert op 13 december 1915 als zoon van Jantje Oosterbeek en Dirk Louis Hofkamp, kleinzoon van Trijntje de Vries (zie eerder in deze episode).
Trienko heeft als kleine jongen bijna drie jaar bij zijn ‘opa en oma Ezinge’ (zo noemde hij deze opa en oma) gewoond. Dit was in de periode 1923-1926. In het begin van het tweede jaar op de lagere school in Niebert brak hij zijn been. Bij juf achterop de fiets werd hij al lopend naar huis gebracht. Een klasgenootje liep mee en droeg zijn klompen. Of hij naar het ziekenhuis is geweest, kan hij zich niet meer herinneren, maar er kwam wel gips om zijn been. De huisarts bracht hem regelmatig een bezoek op zijn motor. Met mooi weer zat meneer Hofkamp op een stoel vóór de boerderij in Niebert, waar een moeder kip met jonkies scharrelden. Zijn jongste broertje speelde hier en rende tussen de kleine kuikentjes door. Moeder kip wilde haar kuikens beschermen, maar viel niet het spelende kleine broertje, maar meneer Hofkamp aan. Die brak toen weer zijn been!
Juf bracht regelmatig huiswerk, maar met de winter voor de deur werd dat lastig en langdurig schoolverzuim zou een probleem worden. De oplossing was logeren bij opa en oma in Ezinge, want de school lag daar dichterbij het huis van zijn grootouders. (De lagere school, waar meneer Hofkamp die jaren naar toe is gegaan, lag ook aan de van Swinderenweg. Hier is nu het Wierdenmuseum gevestigd)
Van Swinderenweg vanaf de Ezinger brug richting 't Veloatje (ca 1930)
Zo kwam Trienko op ’t Veloatje te wonen, samen met opa en oma en hun twee inwonende zonen, Tienko Hummel en Kunno Oosterbeek (dus beiden oom van Trienko).
De herinneringen aan ’t Veloatje van Trienko
In de stal stonden 5 à 6 koeien, die aan de Oldijk-kant naar buiten gingen (deze dichtgemetselde doorgang is nog in de witte muur te herkennen). Ze werden over de dijk aan de Saaksum-kant geweid (nu land van Oldijk 1).
In een losse schuur stonden de paardjes voor het melkrijden. De paardjes werden losgelaten op het weilandje, dat bij ’t Veloatje hoorde (en nog steeds hoort). De kippen en eenden hadden in die schuur ook hun hok. Trienko Hofkamp weet nog goed, hoe hij toen geleerd heeft om te voelen of er een ei in de eend zat. De eenden zwommen in het Oldehoofsche kanaal. ’s Avonds moest hij de eenden naar binnen halen, want hij zorgde voor de eenden. Zat er een ei in de eend, dan moest deze binnen blijven, tot het ei gelegd was.
Trienko herinnert zich ook nog, dat er in die tijd in Ezinge drie kruidenierswinkels, een bakker (Klugkist) en een slager (Hekkema) waren. Trienko speelde vaak met de zoon van slager Hekkema. De zoon van oom Dinkela woonde naast opa en oma, op Oldijk 1. Hij en Trienko liepen samen naar school.
de klas van Trienko op de lagere school in Ezinge, foto familie Hofkamp
Het waren crisisjaren en Trienko zijn ouders wilden, dat hij terug kwam naar huis, in Niebert, om op de boerderij te werken. Oma Trijntje vond, dat Trienko door moest leren en meneer (Herman) ten Have, de directeur van de melkfabriek, steunde haar daar in. Voor zijn ouders scheelde dit een “dure” knecht, waardoor er een meningsverschil ontstond tussen zijn moeder en zijn oma. Maar oma won, Trienko bleef dus in Ezinge!
Hij speelde vaak met de drie dochters van de directeur van de melkfabriek. “Meneer ten Have was een fijne man”.
De oma van Trienko paste ook regelmatig op de kinderen van directeur ten Have. Nu zegt Trienko wel eens uit malligheid: “Was ik daar maar gebleven, dan had ik zeker een ander leven geleid!”
Trienko was een “fien” jongetje en werd “verdumd” (verwend) door zijn oma. Daar hoorde goed eten ook bij. Trienko sliep in een ledikant, dat achter een schot stond (dit was in de oorspronkelijke café-ruimte). Voordat hij naar school ging, bracht oma hem boterhammen (“stoet”), maar die kreeg hij nooit op. Hij verstopte het brood dan achter het ledikant. Maar met de schoonmaak werd het bed aan de kant geschoven en vond oma al die boterhammen. ”Dan kon oma best streng zijn!”. Toen hij ’s middags uit school kwam werd hij lelijk in zijn bovenarm geknepen!
Trienko begin jaren '30
Opa Berend Hummel was melkrijder bij de melkfabriek. Oom Kunno Oosterbeek was ook melkrijder. Oom Tienko Hummel was stoker op de melkfabriek: “steenkolen scheppen”. Twee grote ketels zorgden voor de nodige stroom; deze ketels werden gestookt met steenkool. Als Trienko zin had ging hij na schooltijd met oom Tienko mee naar de fabriek om kolen te scheppen.
Trienko (rechts) met zijn ooom Tienko (links)
Op de plek waar de vlierstruiken (vledderbos) van ’t Veloatje nu staan, stonden in die tijd ook al vlierstruiken en andere bosschages. Trienko lag daar wel eens met een beurs aan een touwtje in het vledderbos verstopt. Als iemand de beurs wou pakken, trok hij deze snel weg.
De haven van Ezinge was nog groot. Er was zelfs een tweede haven gegraven voor het afvoeren van de wierdegrond (deze afgraving werd geleid door professor van Giffen). Deze grond werd per trekschuit afgevoerd via het Oldehoofsche kanaal. Meneer Hofkamp weet zich dat nog goed te herinneren.
De archeologische afgraving van de terp vond tussen 1923 en 1934 plaats. Voor de afvoer van de grond werd een apart haventje (‘wiergat’) aangelegd aan de noordkant van het Oldehoofse kanaal.
Het wiergat, met op de achtergrond de Hervormde kerk op de terp (collectie onbekend)
De Oldijk en de van Swinderenweg waren in de tijd dat Trienko op’t Veloatje woonde voorzien van zwart grind.
Trienko werd als kleine jongen bij volwassen “zaken” weggehouden. Maar hij had toch wel iets gehoord, dat ’t Veloatje een cafeetje was geweest. Er was armoede, maar ze waren gelukkig. Trienko hoefde van opa en oma Ezinge nergens bij te helpen. De opa en oma waren allebei goed gezond.
Toen Trienko weer terug ging naar Niebert, werd hij daar uitgelachen om zijn Ezinger tongval. Als je geen dialect sprak was je een’ lefschopper’. De school in Ezinge liep achter op de leerstof in Niebert. Trienko herinnert zich nog, dat hij daarom in Niebert bijles heeft gekregen.
Op zijn twaalfde leerde Trienko in Niebert melken. Hij is 8 jaar naar school geweest en ging daarna thuis werken op de boerderij. Na zijn huwelijk werd hij zelfstandig boer.
Veloatje, zoals het er in die tijd uit zag (foto ca 1955) collectie fam. Oosterhoff
Het verhaal van Mien Oosterbeek, kleindochter van Trijntje en dochter van Kunno Oosterbeek.
Via mevrouw Heijmersma, de dochter van Trienko Hofkamp, kwamen we in contact met Mien van Dijk-Oosterbeek, dochter van Kunno Oosterbeek.
Net als Trienko heeft ook zij, toen ze klein was, bij haar opa en oma in Ezinge gelogeerd. Dit was in de periode 1930 – 1935. Je kan het haast geen logeren meer noemen, want door de weeks was zij altijd op ’t Veloatje. Ze nam vanaf maandag t/m donderdag na school om 3 uur de bus van Den Ham (waar zij naar school ging) naar ’t Veloatje. Vrijdagmiddag ging ze na schooltijd naar huis in Fransum. Voor het feit dat ze zo vaak bij opa en oma was, heeft ze maar één reden: “Omdat het leuk was.” Ze was er ook in vakanties.
Oma Trijntje de Vries zat meestal in de hoek in de keuken (de huidige huiskamer). Tussen de ramen, dan kon ze aan allebei de kanten naar buiten kijken. Ze was altijd in het zwart gekleed. Ze droeg zo’n floddermuts, met zo’n zak in de nek en had altijd sloffen aan.
Het Vledderbos noemt Mien een prieeltje: een open plek in de bosschages. Daar zat Trijntje de Vries graag. Er werd daar ook wel gegeten.
Mevrouw Mien herinnert zich nog goed, hoe ’t Veloatje er in die tijd uitzag. Hieronder een plattegrond van ’t Veloatje, zoals het toen was:
Het washok noemt zij een stookhut. Hier stond een potkacheltje, een duveltje (zo noemde men een kacheltje, wat maar weinig nodig had om te branden). Er werd met van alles gestookt: briketten, turf, hout. In het washok werd de was uitgekookt en ook eten gemaakt. In het washok liep een goot, waardoor het water naar buiten werd gegooid.
De “melkenkamer” noemt zij een keldertje. De melkenkamer blijkt een paar treden lager te hebben gelegen dan de rest van het huis. In de melkenkamer was een soort muurtje gemetseld, waar de potten (weck) op konden staan. “Hoefden die niet op de grond te staan”.
WeckenBij het wecken gaat men als volgt te werk:
- Allereerst worden de weckflessen (eigenlijk glazen potten) grondig ontsmet, door ze schoon te maken met soda.
- Daarna worden de flessen gevuld met de in te maken levensmiddelen (gekookte groente, vruchten, vlees enz.).
- De flessen worden afgesloten met een glazen deksel. Tussen fles en deksel komt een rubberen ring, de weckring. Om het deksel op z'n plaats te houden wordt deze vastgezet met een metalen beugel.
- De potten worden daarna enige tijd in een weckketel met bijna kokend water geplaatst. Hierdoor ontsnapt de lucht uit de fles, zodat in de fles een vacuüm ontstaat. Door de verhitting worden schadelijke organismen, zoals bacteriën en schimmels, gedood. De beugel voorkomt dat het deksel van de fles gaat.
- Als de fles is afgekoeld kunnen de beugels worden verwijderd. Als de pot dan sist (er komt lucht in de pot), dan is dat een teken dat het wecken niet goed is gelukt.
- De levensmiddelen zijn nu lang (enige jaren) geconserveerd.
de weckketel
de weckpotten met beugels in de weckketel
de weck is klaar
In de huiskamer was toentertijd ook een alkoof, een inloopruimte. Vanaf de gang kwam je niet meteen in de huiskamer, maar eerst in een klein gangetje, een doorloop. Via de doorloop kwam je in de huiskamer. Links was de ingang naar de alkoof met een bedstede.
In de huiskamer (voormalige caféruimte) was wel een schoorsteen, maar er stond geen kachel. In de keuken was wel een kachel; dit was een kookkachel. In de keuken waren verder nog een inloopkast met een heel klein raampje om te ventileren, een bedstede en in de hoek tegen de muur aan de gangkant stond een ledikant (achter een gordijn aan een rail). De matrassen in de bedden waren juten zakken gevuld met kaf (velletjes van gedorste korenaren).
Als het donker was, gebruikte Trijntje de Vries een petroleumlampje: “Daar liep ze (oma) dan mee rond.”
voorbeeld petroleumlampje
Het regenwater werd met een emmer aan een touw uit de regenbak gehaald. Aan de kant van het washok en de melkenkamer zat ‘een pompstee’; dit was een overdekte plaats en achter het washok was een moestuin
Het paadje van de voordeur naar de van Swinderenweg was heel stijl: “alsof je een dijk op moest”.
Er was een losstaande schuur (in de koopakte van Siebe Oosterbeek een “hut” genoemd (zie volgende episode). Tussen deze schuur en het huis zat een hek.
Mien speelde vaak met de jongste dochter van de directeur van de melkfabriek, Trientje ten Have. Zij was acht jaar ouder dan Mien en Mien heeft veel ondeugende dingen van haar geleerd. Zoals zwavel stoppen in de loop van een sleutel. Een ‘spieker’ met een touw er aan en dan tegen de muur slaan: knal!
bomsleutel
Oma was een kordate dame. De jonge poesjes werden zonder pardon in een zak met stenen gestopt en in het Oldehoofsche kanaal gegooid. Mien weet te vertellen, dat Berend Hummel een goede stiefvader is geweest.
Trijntje de Vries werd ’s nachts regelmatig onwel: overgeven en benauwd. Dan moest Mien hulp halen. Als klein meisje in het donker rende ze dan naar de melkfabriek of klom over het hek naar haar tante en oom op Oldijk 1, Tienko en Marchien Hummel. (zie “Oldijk 1 episode 17 juni 1914 – 3 mei 1916 Tiddens Hummel en Marchien Hummel”). Catrien, de dochter van Tienko en Marchien Hummel, en Mien Oosterbeek zijn dan beiden 6 jaar oud. Net als Mien sliep haar nicht Catrien ook meestal bij opoe, om haar in de gaten te houden. Ze rende dan op haar blote voetjes naar haar vader en moeder op Oldijk 1 om hulp te halen. Opoe Trijntje wilde absoluut niet, dat er een volwassene bij haar in huis kwam wonen!!!!
Catrien Hummel links op schoot bij haar moeder Marchien en Mien Oosterbeek rechts op schoot bij haar moeder Geeske. Geeske is de vrouw van Kunno Oosterbeek, de halfbroer van de vader van Catrien, Tienko Hummel. Collectie fam. Oosterbeek
’t Veloatje werd ook wel een tolhuisje genoemd. Wij dachten, dat het met het sluisje en tol heffen te maken zou kunnen hebben, maar Mien vertelt, dat een tolhuis een plek was, waar schippers een borrel kwamen halen.
Mien vertelde ook het verhaal, dat opa Hummel van de hooiwagen viel en daarbij zijn nek brak (zie verhaal van Trienko).
Toen oma Trijntje in 1935 naar Niebert verhuisde (zie eerder in deze episode) eindigde de logeerpartijen van Mien Oosterbeek bij haar opa en oma.
Oma Trijntje de Vries (coll. fam Oosterbeek)