Historie van de Oldijk - Ezinge

Ca. 1564 – ca. 1570 Barneke Sijbolts

Uit een uitspraak van de Hoge Justitie Kamer zou kunnen blijken, dat Barneke Sijbolts rond deze periode de meijer was van Oldijk 4:
“Lieutenant end hooftmannen van wegen Kor. mat. kennen und vorklaren rechts wegen dat Claes Hijlckens tho Esinge, sal van stonden an Barneke Sijbolts sijne verschenen end jechtige penningen end termijnen na luede der koepcerter upleggen end betalen”. (Groninger Archieven, HJK 53, Fol. 108v, op den 1 decembris anno 1571).
Eigenaar van Oldijk 4 is dan nog steeds de familie Ulger.

Een zoon van Junge Ulger, Harmen Ulger, erfde bij het overlijden van zijn vader 1/3 van Oldijk 4, wat in 1569 werd geconfisqueerd. Daarnaast kreeg zijn andere zoon en hun zus ook ieder 1/3 van Oldijk 4.

Over dit confisqueren vertelde Redmer Alma mij het volgende:
Toen Alva naar Nederland kwam en de Bloedraad werd ingesteld werd een aantal geuzen veroordeeld en zijn hun goederen geconfisqueerd. Dat was niet altijd makkelijk, want men moest wel achterhalen welke goederen van die geuzen waren. Als hun niet-veroordeelde broers, zusters, echtgenoten eigenaar waren werden die goederen en aandelen niet geconfisqueerd. De rekeningen van wat men heeft kunnen achterhalen zijn bewaard gebleven vanaf 1569 totdat een aantal jaren later zij weer in het bezit werden hersteld. Ook waren er natuurlijk schuldeisers/rentetrekkers die hun leningen uit de geconfisqueerde onderpanden kregen. Zij moesten vervolgens bij de rentmeester een verzoek tot betaling doen. Onnodig te zeggen dat over deze confiscatie nog decennia lang geprocedeerd is.
Junge Ulger was al lang voor de Beeldenstorm overleden, maar in de dijkrol staan zijn heerden nog wel op zijn naam. De goederen zullen nog wel niet gescheiden zijn geweest door zijn kinderen maar gezamenlijk gebruikt. Van zijn zonen zijn Dutmer en Harmen door de Bloedraad veroordeeld en hun aandeel is dus geconfisqueerd. Voortaan moest de meier zijn huur voor dat aandeel aan de rentmeester betalen. Hun zuster Styne (als dat geen foutje van de rentmeester is, want ik ken haar niet uit andere bronnen; wellicht is Marretien met haar bedoeld, aldus Redmer) werd ongemoeid gelaten en de meier betaalde haar deel van zijn pacht gewoon aan haar.
Heel duidelijk zijn dat soort verdelingen inderdaad niet altijd, niet in de laatste plaats omdat de familie er belang bij had om af en toe de werkelijke situatie te verbergen of te verdraaien.
De familie Ulger was een stedelijke familie. Deze tak had echter nogal wat belangen in het Westerkwartier (en vooral in Humsterland) omdat Junges grootvader, de rentmeester Harmen Cock, in het begin van de 16de eeuw al de nodige goederen had verworven (vermoedelijk koop, - rentmeester was een lucratief ambt - en misschien ook wel wat aangeërfd). Aldus Redmer.

Nog even over de naam: in de familie Ulger komt de voornaam Ulger vaak voor. Daarom heten verschillende leden ook wel “Junge” of “Olde” om de verschillende familieleden te onderscheiden. In de loop der tijd is het unieke verschijnsel opgetreden dat ‘Junge’ als een echte voornaam werd beschouwd en heetten ze in de 17de eeuw soms ook ‘Junius’. Junge Ulger wordt altijd zo aangeduid maar ongetwijfeld zal hij gedoopt zijn als ‘Ulger’ (info Redmer Alma).
Met zekerheid weten we dus tot nu toe, dat Junge Ulger (overleden 1551/1559) de oudst bekende eigenaar was en in die tijd was het al een echte, bewoonde of althans gebruikte heerd, met bijbehorend land (ook) ten westen van de Oldijk. In die tijd werd Oldijk 4 “Jonge Olgersheerd” genoemd (zie episode 1720 – 1730 Cornelis Jurriens).

De meijer rond de uitspraak van de Hoge Justitie Kamer lijkt Claes Hylckes te zijn, althans uit de stukken blijkt dat deze meijer zijn huur betaalde aan de genoemde zus Styne Ulger, omdat haar goederen niet waren geconfisqueerd.

Na het overlijden van Harmen Ulger, die kinderloos bleef, erfden zijn broers en/of zusters zijn deel van Oldijk 4: Dutmer Ulger te Zwolle, Maria Ulger, Warner Ulger, Lubbert Ulger de olde te Zwolle en Trude Ulger.