1825-1826 aanleg van het Oldehoofsche Kanaal
Tussen 1825 en 1826 had een grote verandering plaats op de Oldijk. Het was inmiddels een kleiweg geworden tussen Ezinge en Saaksum enerzijds en Ezinge en Den Ham anderzijds.
Toen in 1813 Napoleon en zijn Franse troepen uit Nederland vertrokken waren, heersten er armoede en werkloosheid. Er was vrijwel geen handel, nijverheid en scheepvaart meer. Napoleon en zijn troepen had net als de Duitsers in 1940-1945 het land geplunderd.
Koning Willem I van het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden deed zijn best om het land weer op te bouwen. Dit deed hij onder meer door het graven van kanalen (hij werd ook wel de kanalenkoning genoemd). Dit was goed voor de scheepvaart en verschafte duizenden mensen werk. Daarbij werd ook de waterbeheersing verbeterd.
Koning Willem I
In het “Verslag van de gedeputeerde Staten aan de Staten der Provincie Groningen gedaan in derzelver Vergadering van den 2 Julij 1822” komt de aanleg van het Oldehoofse kanaal al ter sprake:
“Ook het tot stand brengen van eene direkte scheepvaart van de dorpen Oldehove, Niehove, en Saaxum op Groningen, en het daardoor aanmerkelijk verminderen der zijlschotten onder het Saaxumer Zijlvest, waartoe reeds overlang de wenschen der ingezetenen zich uitstrekken, nadert deszelfs rijpheid, en eene voordragt daartoe schijnt weldra aan Onze overweging te zullen worden aangeboden.”
Ook een belangrijke reden voor het aanleggen van het Oldehoofsche kanaal was het slecht onderhouden Saaksumerzijl, dat een zwakke plek was in de Reitdiepdijk. Door de nieuwe afwatering via het Aduarderzijl zou dit zijl kunnen worden opgeheven. Daarbij was het onderhoud van de sluis een kostbare zaak voor het zijlvest. Omdat het een klein zijlvest was (943 hectare), moest er per boer/ingelande veel betaald worden. De nieuwe afwatering zou goedkoper zijn voor de betrokkenen.
Het eerste plan voor de aanleg van het Oldehoofsche kanaal was om alleen Oldehove, Niehove en Saaksum te verbinden met het nieuw te graven kanaal. Daartoe was een zo kort mogelijk traject gekozen, dus rechtuit van Oldehove bij Boventil naar het Aduarderdiep.
Maar o.a. de boeren uit Oldehove, Saaksum en Ezinge zagen een kans, om het vervoer van hun producten te vergemakkelijken (ten opzichte van het vervoer via het Reitdiep) en drongen aan op wijziging van het traject via de dorpen Feerwerd, Ezinge en Saaksum. Daarmee stemde de provincie uiteindelijk in. Op onderstaand kaartje zijn beide trajecten weergegeven.
De ingetekende rode lijn is het eerste voorstel voor het graven van het Oldehoofse kanaal, de ingetekende zwarte lijn is het uitgevoerde traject.
Als het eerste plan was doorgevoerd had het kanaal vlak langs de noordkant van Oldijk 2 gelopen, was daar een ophaalbrug met sluis (vallaat) in de Oldijk gebouwd en was ’t Veloatje nooit gebouwd.
In 1825 werd ten provinciehuize te Groningen o.m. aanbesteed:
“Het verwijden en verdiepen van de Feerwerder en Ezinger tochten, het graven van een nieuw kanaal naar Oldehove en het graven van twee gedeelten nieuw kanaal, het aanleggen van een rijweg bijlangs dit kanaal, het leggen van een houten brug te Feerwerd, te Ezinge en te Saaksum, alsmede het maken van een nieuwe houten verlaat in het nieuw te graven kanaal tussen Ezinge en Saaksum”.
Nog altijd is goed te zien welke gedeelten van het kanaal nieuw gegraven zijn (rechte stukken, zoals van Ezinge naar Saaksum) en waar gebruik is gemaakt van de Feerwerder- en Ezinger Tocht (meanderend, verbreed).
Met de aannemers was afgesproken dat eerst van Feerwerd tot aan de Oldijk en vanaf de Oldijk naar Saaksum zou worden gegraven om het verkeer tussen Ezinge en Saaksum over de Oldijk zo min mogelijk te verstoren.
De Oldijk als “weg” werd door het kanaal onderbroken en er moest dus een ophaalbrug komen over het kanaal. Maar er was nog een probleem. De waterschappen Saaksumerzijl en Aduarderzijl hanteerden verschillende waterstanden, al scheelde dat maar enkele centimeters. Omdat beide waterschappen hun waterstand niet wilden aanpassen moest er ook een sluis komen. En zo kwam de Ezinger koopman Gerrit Arends Arends op het idee om een stukje grond te kopen bij het sluisje om er een huis te bouwen annex herberg/café en sluiswachterswoning. Dat huis werd later dus ’t Veloatje, genoemd naar het “vallaat”. Het stukje grond wat hij kocht was toen alleen groot genoeg voor het huidige voorhuis en een halve meter daaromheen.
Het land was van de boer van Schoorsterweg 6, van wiens perceel een punt was afgesneden door het graven van het kanaal. Die scheve punt is nog altijd te zien, zijnde het land van ’t Veloatje.
Linksonder Oldijk 1, perceel 38 't Veloatje. Men moest dus om 't Veloatje heen om naar Saaksum te komen
Langs het kanaal werd een trekweg aangelegd, nou ja, weg….. Een pad, waarlangs de schepen konden worden voortgetrokken, het zogenaamde “scheepsjoagen”. Tussen Feerwerd en Ezinge en bij Saaksum staan rolpalen, die gebruikt werden om het schip een bocht om te trekken. Deze trekweg is later de Mernaweg, Nieuwestreek en Van Swinderenweg geworden.
Volgende periode