’t Veloatje
Voorwoord
Toen mijn vrouw Franka en ik hier eind 1984 neerstreken noemden veel Ezingers ons huis “’t Veloatje”. Ook buiten Ezinge bleek men het huis onder die naam te kennen. Waar die naam vandaan kwam kon niemand ons vertellen. In 2012 schreven wij de geschiedenis op van ons huis. Het voorwoord daarvan luidde als volgt:
"Wat begon als een ogenschijnlijk simpel onderzoek naar de vorige bewoners van ons huis, mondde al snel uit naar een voor ons omvangrijk project. Als een kring in het water breidde het onderzoek zich uit en werden we in het verleden van ons huis en ruime omgeving gezogen. Het werd een enorm boeiende speurtocht, wat ons al snel duidelijk maakte, wat een bijzonder verleden onze woonomgeving en hun bewoners verbergen. We hebben veel bezoeken afgelegd aan voormalige bewoners van ’t Veloatje, de Oldijk en oud-medewerkers van de melkfabriek. Overal kregen wij een bijzonder hartelijke, warme ontvangst.
Indrukwekkend was ook, hoeveel onze geïnterviewden zich na al die jaren nog konden herinneren en hun veelal bijzondere verhalen met ons wilden delen.
Door al deze verhalen, maar ook door het bestuderen van de diverse families, die op ’t Veloatje hebben gewoond, zijn we bijzonder onder de indruk geraakt van de leefomstandigheden van bewoners van ons huis en omgeving in de 19de en 20ste eeuw; het lijkt zo ver weg maar is eigenlijk nog maar zo kort geleden. Het verhaal is geschreven op basis van de gegevens die wij hebben gevonden en opgetekend uit de monden van de mensen, die wij hebben geïnterviewd."
We wensen u veel leesplezier toe!
Ed en Franka Wilschut, 2012.
’t Veloatje anno 1985, zoals wij het huisje indertijd in bezit kregen.
We dragen het boek op aan Oma Wilschut uit Haarlem, die ’t Veloatje beschouwde als haar tweede thuis en enorm hield van Ezinge en het Groninger land.“
Een mooi begin van de beschrijving van ’t Veloatje, gebouwd aan de oorspronkelijke weg van Ezinge naar Saaksum, aan de Oldijk.
Aanleiding historisch onderzoek ‘t VeloatjeDe aanleiding voor onze interesse naar de historie van ons huis kwam voort uit twee voorvallen.
Het eerste voorvalOp 2de Pinksterdag van 2007 stopte er een auto op de werft van ons huis. Voor de caviaopvang, dachten wij, want onze dochter Marieke had een goed lopende caviaopvang, waar regelmatig bezoek voor kwam. Dat bleek niet het geval te zijn.
Een hoogbejaard echtpaar, hun dochter en haar man stapten wat aarzelend uit de auto. Al snel bleek dat het de toen 92-jarige Trienko Hofkamp was met zijn echtgenote, dochter en schoonzoon.
Hij vertelde dat hij als kleine jongen in de jaren twintig een paar jaar in ons huis had gewoond bij zijn opa en oma. Zijn moeder bleek te zijn geboren op ‘t Veloatje. Hij wist zich verrassend veel te herinneren van hoe het hier was in die tijd waaronder het spelen in het “vledderbos”.
Die vlierstruiken van toen staan er nog steeds. Na een rondleiding door ons huis en een foto van “pappe” Hofkamp vóór het “vledderbos” verdween het bezoek weer naar hun woonplaats Niebert.
de heer Hofkamp voor het vledderbos
Tijdens de aanleg van centrale verwarming in ons huis in 2010 vonden we een tekening van de situatie vóór het aanleggen van het Oldehoofsche kanaal waarop o.a. duidelijk te zien was hoe de Oldijk had gelopen. Nu was onze interesse voor de historie van ons huis helemaal gewekt. Deze kaart hebben we geschonken aan het museum Wierdenland, die er een prachtige reproductie van heeft gemaakt.
De oude tekening: het driehoekje links is het Veloatje
Omdat het ontstaan van het huis alles te maken heeft met de aanleg van het Oldehoofsche kanaal volgt hieronder het ontstaan van dat kanaal.
Toen in 1813 Napoleon en zijn Franse troepen vertrokken waren uit Nederland, heerste er armoede en werkloosheid. Er was vrijwel geen handel, nijverheid en scheepvaart meer. Koning Willem I van het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden deed zijn best om die zaken weer te verbeteren. Dit deed hij onder meer door het laten graven van kanalen (hij werd ook wel de kanalenkoning genoemd). Dit was goed voor de handel en het transport via de scheepvaart, daarnaast verschafte het duizenden mensen werk (Alles moest met de schop gedaan worden). Daarbij werd ook de waterbeheersing verbeterd.
Koning Willem 1
In het ‘Verslag van de gedeputeerde Staten aan de Staten der Provincie Groningen, gedaan in derzelver Vergadering van den 2 Julij 1822’ kwam de aanleg van het Oldehoofsche kanaal al ter sprake:
“Ook het tot stand brengen van eene direkte scheepvaart van de dorpen Oldehove, Niehove, en Saaxum op Groningen, en het daardoor aanmerkelijk verminderen der zijlschotten onder het Saaxumer Zijlvest, waartoe reeds overlang de wenschen der ingezetenen zich uitstrekken, nadert deszelfs rijpheid, en eene voordragt daartoe schijnt weldra aan Onze overweging te zullen worden aangeboden.”
Een belangrijke reden voor het aanleggen van het Oldehoofse kanaal was ook het slecht onderhouden en desolate Saaksumerzijl, dat een zwakke plek was in de Reitdiepdijk. Door de nieuwe afwatering via het Aduarderzijl zou dit zijl kunnen worden opgeheven. Daarbij was het onderhoud van de Saaksumer sluis een kostbare zaak voor het zijlvest. Omdat het een klein zijlvest was (943 hectare), moest er per boer en ingelande veel betaald worden. De nieuwe afwatering zou goedkoper zijn voor de betrokkenen. Hierboven wordt gesproken over het eerste plan voor de aanleg van het Oldehoofsche kanaal. Dit plan was om het kanaal zo kort mogelijk te houden, dus rechtuit van Oldehove via Boventil naar Feerwerd en zo naar het Aduarderdiep. Was dat plan doorgegaan, dan had Oldijk 2 dus nu aan het kanaal gelegen! Maar o.a. de boeren uit Oldehove, Saaksum en Ezinge zagen een kans, om het vervoer van hun producten te vergemakkelijken (ten opzichte van het vervoer via het Reitdiep) en vroegen om wijziging van de plannen. Hiermee werd dus ingestemd. Op onderstaand kaartje zijn beide trajecten weergegeven.
zwarte lijn is het kanaal nu, de rode lijn hoe het plan eerder was
In 1825 werd ten provinciehuize te Groningen o.m. aanbesteed:
“Het verwijden en verdiepen van de Feerwerder en Ezinger tochten, het graven van een nieuw kanaal naar Oldehove en het graven van twee gedeelten nieuw kanaal, het aanleggen van een rijweg bijlangs dit kanaal, het leggen van een houten brug te Feerwerd, te Ezinge en te Saaksum, alsmede het maken van een nieuwe houten verlaat in het nieuw te graven kanaal tussen Ezinge en Saaksum”.
Door het graven van het kanaal werden ter hoogte van de Oldijk twee zijlvesten (waterschappen) met elkaar verbonden, namelijk het Saaxumerzijlverst en het Aduarderzijlvest. Omdat beide waterschappen een verschillend waterpeil kenden en niet van plan waren dit aan te passen moest er een sluis komen.
Zo werd er dus in 1825 besloten om een kanaal te graven van Oldehove via Saaksum, Ezinge en Feerwerd naar het Aduarderdiep: het Oldehoofsche kanaal (realisatie 1826).
Het hele project werd in 1825 in drie delen aanbesteed:
- Het verwijden en verdiepen van de Feerwerder en Ezinger tochten en het graven van twee gedeelten nieuw kanaal met het aanleggen van een rijweg hierlangs
- Het graven van een nieuw kanaal alsmede het verwijden en verdiepen van de Oldehoofster Rijte en het aanleggen van een rijweg hierlangs
- Het bouwen van het verlaat
Naast het verbeteren van het vervoer via het water werd ook gekeken naar een verbetering van het vervoer via de weg. In het plan werd daarom het aanleggen van een weg langs de het hele kanaal opgenomen. Voor zover er sprake kon zijn van een weg trouwens, want er werd daarbij gesproken over “bepuining van de weg van de Feerwerdertocht tot Oldehove, kosten 22 gulden per strekkende roede”. Aangezien de aanbesteding inclusief het aanleggen en bepuinen van een weg langs het kanaal te duur bleek (er was schaarste aan puin) werd het bepuinen uit het plan gehaald. Een trekpad bleef over….
Uitr een verslag van de Gedeputeerde Staten aan de Staten der Provincie Groningen:
‘Uit ons vorig verslag is het UEd. Gr. Achtb. bekend, dat de uitbesteding, in het afgeloopen jaar gehouden, wegens de graving van kanalen en het aanleggen en bepuinen van de gemelde wegen, niet heeft kunnen worden goedgekeurd, uit hoofde de sommen voor welke de gadingmakenden genegen waren de uit te voerene werken aan te nemen, ook al wegens schaarsheid aan puin, verre weg te boven gingen die, waarop zij waren begroot; dat er om die reden andere bestekken, waaruit de bepuining was weggelaten, waren opgemaakt en ter goedkeuring aan het departement van Binnenlandse Zaken verzonden.
Deze gesplitste bestekken zijn naderhand, van de vereischte goedkeuring voorzien.’
Uit de aanbesteding blijkt dat de aanleg van het Oldehoofse kanaal met het verlaat uit drie fases bestaat:
- Het graven vanaf het Aduarderdiep tot aan de Oldijk
- Het graven vanaf Oldehove tot aan de Oldijk
- De aanleg van het verlaat als laatste, waarbij dan de beide kanaalstukken van 1. en 2. met elkaar werden verbonden
Voor het uitvoeren van het project was natuurlijk veel geld nodig. Hiertoe werd o.a. een geldlening van 80.000 gulden via obligaties uitgegeven. Zie hiernaast het artikel in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 15 april 1847 (Delpher), waarbij twee obligaties van ieder 500 gulden werden uitgeloot.
zwarte lijn is het kanaal nu, de rode lijn hoe het plan eerder was
Voor het graven van het kanaal waren veel arbeiders nodig, die overal vandaan kwamen. Eén van deze arbeiders was alleen bekend onder de naam “Lange Hendrik”. Hij werd ziek en overleed in het huis van Gerrit Zwalve, “schatter van het slagtvee” te Feerwerd:
“Overleden was Hendrik, bijgenaamd Lange Hendrik zijnde van Beroep Dagloner hebbende gewerkt bij het graven van een nieuw kanaal en rijweg vanaf het Aduarderdiep langs Feerwerd naar Oldehove, zonder dat comparanten verdere naam of toename ouderdom of woonplaats noch de namen en de toenamen van des overledenes ouderen deszelfs beroep of woonplaats konden opgeven”
(uit de overlijdensakte van Lange Hendrik)
In de vijftiger jaren van de vorige eeuw kwam de turfboot getrokken door schipper Hendrik Davids uit Oldehove nog wel eens heen en weer over het Oldehoofsche kanaal. In het haventje van Saaksum meerde hij regelmatig met zijn zoon af om turf te leveren aan de inwoners van dat dorp. Dat was altijd spannend voor de kinderen van Saaksum, want die mochten dan op de schuit rondstruinen, zoals in het ruim. Het turf werd in de haven overgeladen op een langwerpige kar en daarmee werden de bestellingen afgeleverd.
een turfkar (coll. onbekend)
Zijn zoon Johannes Davids nam het turfschip van zijn vader over en van hem kan Irma Stol uit Niehove zich ook nog goed herinneren dat ze iedere week zondagavond met 2 vriendinnen op zijn schip kwam, als deze aan de Schipvaart te Oldehove afgemeerd lag
Turfschipper Johannes Davids op en in zijn schip (foto Irma Stol)
Het turfschip van Johannes Davids afgemeerd aan Schipvaart te Oldehove (foto Irma Stol)
Laden en lossen op het Oldehoofse Kanaal
De schepen, die op het Oldehoofse kanaal voeren, moesten ook kunnen laden en lossen. De gemeente Ezinge besloot in 1861, om hiervoor het aantal laad- en losplaatsen in het Oldehoofster kanaal uit te breiden.
In artikel 3a van deze notulen van de betreffende gemeenteraadsvergadering is te lezen, dat ook werd voorzien in een laad- en losplaats nabij het “gewezen vallaat”.
Ook in de vorige eeuw werd deze laad- en losplaats nog gebruikt, althans wat daar van over was in de laagte van de huidige Van Swinderenweg.
Het onderhoud van het kanaal liet vaak te wensen over. Soms werden handtekeningenacties georganiseerd om de vaarweg te verbeteren. Al in 1942 kwam het overnemen van het kanaal van de Provincie Groningen aan het Waterschap Westerkwartier aan de orde.
In een brief van 20 februari 1945 blijkt het scheepvaartverkeer in die tijd van het Oldehoofsche kanaal.
Zoals hierboven beschreven was het vallaat (schutsluis) nodig, omdat vóór de aanleg van het Oldehoofse kanaal oostelijk Humsterland zijn eigen afwatering had via de Saaksumerzijl op het Reitdiep. Het voerde een eigen (water)peilbeheer. Met de aanleg van het Oldehoofsche kanaal kwam er een verbinding tussen het kleine Saaksumer zijlvest en het grote Aduarder zijlvest, dat ook een eigen waterpeilbeheer hanteerde. Door het peilverschil tussen beide zijlvesten werd de bouw van een sluis noodzakelijk.
Daarnaast werd door het graven van het kanaal de Oldijk doorgesneden. Omdat dit de verbindingsweg was tussen Ezinge en Saaksum moest er een (ophaal-)brug komen. De weg liep namelijk slingerend vanuit het dorp Ezinge via de huidige dam naar het land van fa. Buist (Van Swinderenweg 24) tussen Van Swinderenweg 28 en ’t Veloatje achter de hoge wilgen langs naar de Oldijk (uitkomend vlakbij Oldijk 1) en daarna rechtsaf richting de kolk van Schoorsterweg 6 (anno 2020 boerderij Jakob IJpema). Naar het westen langs de Reitdiep kwam de weg Oldijk uit naast de paardenbak van Roodehaansterweg 6 (anno 2020 boerderij fam. Burgler).
Een dergelijke kleine sluis heet een vallaat of verlaat, op zijn Gronings “Ve(r)loat”.
Op dit kadastrale kaartje rond 1832 is goed te zien hoe de oude weg van Ezinge naar Saaksum liep. Het pand linksonder is Oldijk 1 en in de bekende driehoek (38a) is ’t Veloatje. Kadastraal werd de oude weg dus 50/50 verdeeld tussen de aangrenzende percelen. ’t Veloatje bezit dus de helft van deze weg en ook (nog steeds) de helft van de Oldijk aan de westkant van het huis.
In de aanbesteding van het graven van het Oldehoofsche kanaal is dan ook het bouwen van een vallaat opgenomen. Hieronder de bouwtekeningen en het bestek voor het bouwen van het vallaat (Groninger Archieven):
zijaangezichten:
Het vallaat, met het ophaalbruggetje:
Voor de aanbesteding werd het maken van het vallaat nauwkeurig omschreven:
Bij het aanleggen van het vallaat is expliciet in artikel 18 van het bestek vermeld, dat tijdens het plaatsen van het verlaat het “wegverkeer” van de Oldijk over het nieuw gegraven kanaal niet verhinderd mag zijn:
Ruim twintig jaar na de aanleg van het verlaat werd het tijd voor het nodige onderhoudswerk, waarvan de aanbesteding in de Nederlandsche Staats-courant van 21 november 1839 werd gepubliceerd:
Nederlandsche Staats-courant van 21 november 1839 (Delpher)
Niet iedereen was overtuigd van het nut van dit ‘vallaat’, zoals valt te lezen in onderstaand artikel van 1828:
Uit: Spiegel van Groningen: schoolmeesterrapport van 1828 (Oldehove), geredigeerd door J. van der Kooi
In 1860 was het verlaat nog aanwezig, zoals blijkt uit het volgend stukje uit het verslag van de vergadering van de Raad van de gemeente Ezinge van 21 juli 1860. De gemeente Ezinge is dan druk bezig met de aanleg of verbetering van voetpaden. Hier gaat het o.a. om een “voetpad” van Ezinge langs het “verlaat”, oftewel ongeveer het traject van de huidige Van Swinderenweg. Het andere voetpad, naar Hardeweer is waarschijnlijk de huidige Zuiderweg. In 1854 werd het “Ezinger verlaat” afgebroken, dat wil zeggen, de sluis werd verwijderd:
Groninger Courant van 5 mei 1854 (Delpher)
Het bruggetje over het kanaal bleef nog bestaan, maar raakte steeds verder in verval. Ondanks vele pogingen van landbouwer Heino Boer op Schoorsterweg 6 werd het niet opgeknapt maar afgebroken. Heino was wel afhankelijk van dit bruggetje om in Ezinge te komen. Ter compensatie kreeg hij geld om een verbinding te maken tussen zijn boerderij en de Schoorsterweg, de huidige uitweg van Schoorsterweg 6 (daarom is het ook zo’n mooie “streep” en geen kronkelend pad). Het nu onbereikbare gedeelte van de Oldijk tussen het kanaal en de Reitdiepdijk werd in 1895 door de gemeente aan de firma W.A. Scholten verkocht voor 240 gulden. Scholten was eigenaar van Schoorsterweg 6. Daarna is de dijk gelijk gemaakt met het aangrenzende land.
Burgelijke registersBij het zoeken naar bewoners maak ik vaak gebruik van de burgerlijke registers. Vanaf 1811 werden door de gemeenten registers bijgehouden van geboorte, huwelijk en overlijden, opgedragen door Napoleon.
Na de Franse Revolutie, maar nog voor het regime van Napoleon in 1799 begon, werd bij de Franse wet van 1792, decreet van 1796 de burgerlijke stand vastgelegd. In de Zuidelijke Nederlanden (Vlaanderen en Brabant) werd met de burgerlijke stand-registers begonnen tussen 1796 en 1798. In de verschillende Limburgse gebiedsdelen startte men tussen 1796 en 1804. In Nederland werd de burgerlijke stand pas in 1811 ingevoerd. De feitelijke invoering verschilt van plaats tot plaats. Onder het bewind van Napoleon werd in 1804 de Code Napoléon (juridische hervorming) ingevoerd. Dit burgerlijk wetboek omvat naast de Burgerlijke Stand nog vele andere zaken. Met behulp van de Burgerlijke Stand kon Napoleon o.a. de dienstplicht ten behoeve van zijn leger beter afdwingen en een efficiëntere belastingheffing invoeren. Onder meer hierom werden zijn hervormingen door de overheden ook na zijn bewind gehandhaafd in de in die tijd door hem bezette gebieden.
Napoleon (Wikipedia)
Bij de invoering van de Burgerlijke Stand in de Zuidelijke Nederlanden (Vlaanderen en Brabant) waren de familienamen al eeuwenlang gestabiliseerd, maar dat was niet zo in de Noordelijke provincies van Nederland. Iedere burger die daar nog geen vaste achternaam had, werd door een apart decreet van Napoleon van 18 augustus 1811 verplicht er een te kiezen. Toch bleven er in Noord-Nederland nog geruime tijd mensen over, die geen achternaam voerden. Op 17 mei 1813 werd een nieuw decreet uitgevaardigd, waarin bepaald werd, dat men toch echt voor 1 januari 1814 een achternaam moest kiezen. Maar ook dat werd niet overal opgevolgd. Veel later, toen het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden alweer enige tijd een feit was, vaardigde koning Willem I op 8 november 1825 nog een Koninklijk Besluit uit waarin werd bepaald dat wie nog geen (vaste) achternaam had vastgelegd, daar nog 6 maanden de tijd voor kreeg. (bron Wikipedia).
’t Veloatje kwam in 1811 nog niet voor, omdat het pas rond 1826 is gebouwd. Het kreeg eerst geen nummer en daarna het huisnummer 22A. Vervolgens ben ik gaan zoeken naar de bewoners in de geboorte- en overlijdensregisters van Ezinge rond die tijd. Van grote boerderijen waren de eigenaren vaak zelf ook de bewoners, een mooi houvast. Bij akten van geboorte en overlijden van deze bewoners werden ook de toen geldende huisnummers, waarin de geboorte plaatsvond of waarin iemand was overleden, vermeld. Uit die registers bleek al snel, dat steeds bij geboorte en overlijden ook de directe buren (gebuur of nabuur) getuigen waren. Zo kon ik, alle registers doorzoekend, de eerste 23 huisnummers traceren. Omdat er in het buitengebied bijna niet werd bijgebouwd of afgebroken wijzigde er niet veel aan deze nummering. Vanaf ongeveer 1835 werden de huisnummers helaas niet meer in de akten vermeld.
De huisnummering begon in 1811 in het dorp aan de huidige Allersmaweg (toentertijd de weg naar Feerwerd). Op ongeveer de hoek van de Allersmaweg en de Terpstraat stond (toen nog buiten het dorp, er was aan die weg verder nog geen enkel huis) het huisje van wolkammer Jan Willems Zanting; daar begon de nummering (huis no. 1). Het huisje is eind jaren ‘60 afgebroken, veel oudere Ezingers kennen het huisje nog als het winkeltje van Fenna van Dijk.
Daarna was de boerderij van Frides Abels Rijtema (nu Allersmaweg 29) nummer 2, op de Mentaheerd woonde Klaas Olferts Cleveringa (ook nog burgermeester van Ezinge geweest) met huis no. 3 en zo verder langs de huidige Zuiderweg, waarbij de boerderijen tot aan Hardeweer werden doorgenummerd.
Daarna ging de nummering verder over de Oldijk:
Huidig adres | huisnr | bewoners (tussen 1812 en 1820) |
Oldijk 7 | 13 | daglonersgezin Douwe Klasen van der Kooij |
Oldijk 12 | 14 | landbouwer Hindrik Klasens Kooij |
Oldijk 10 | 15 | landbouwer Duurt Alberts Noord |
Afgebroken | 16 | Jacob Alberts Noord, zonder beroep |
Oldijk 8 | 17 | landbouwer Jacob Anonys Dijk |
Oldijk 5 | 18 | landbouwer Jelke Roelfs Vos |
Oldijk 6 | 19 | Timen Pieters Bos(ch) |
Oldijk 4 | 20 | landman Harm Pieters Dijksterhuis |
Oldijk 2 | 21 | landman Pieter Alberts Dijksterhuis |
Oldijk 1 | 22 | dagloner Jacob Popkes (van) Dijk |
Veloatje | 22 | was nog niet gebouwd |
Het Oldehoofsche Kanaal was er toen nog niet, dus ging de nummering door langs het oude tracé van de Oldijk:
Huidig adres | huisnr | bewoners (tussen 1812 en 1820) |
Schoorsterweg 6 | 23 | landbouwer Izebrand Klasen de Boer |
En zo ging de nummering verder, via Allersma terug het dorp in.
Invoering verplichte huisnummering in Ezinge
Tot 1854 hadden de huizen in Ezinge wel op papier een nummer, maar was de huisnummering niet zichtbaar op de panden zelf. Bij besluit van 12 juni 1854 bepaalde de gemeente Ezinge, dat alle panden moesten worden voorzien van een huisnummeraanduiding. Daarbij werd in artikel 1 eerst de hele gemeente Ezinge verdeeld in letteraanduidingen:
“De eerste wijk bevat het geheele karspel Ezinge en wordt onderscheiden door de letter A. De tweede wijk bevat het karspel Feerwerd en Garnwerd, voor zooverre hetzelve ten westen van het Aduarderdiep is gelegen, en wordt onderscheiden door de letter B. De derde wijk bevat het karspel Garnwerd voor zooverre hetzelve tusschen de Hunze en het Aduarderdiep is gelegen, en wordt onderscheiden door de letter C.De vierde wijk bevat het karspel Oostum, en wordt onderscheiden door de letter D.”
Verder werd nauwkeurig aangegeven, waar de huisnummering, bestaande uit een letter van de wijk en een nummer moest worden bevestigd en hoe dat er uit moest zien:
“….op het voordeurkozijn, of zoo hier de gelegenheid ontbreekt, op eene andere zigtbare plaats moeten worden gesteld, ten grootte van minstens dertig strepen, met zwarte olieverf op eenen grond, dat dezelve zijn…..”
Een gelukje was wel, dat de gemeente de kosten voor haar rekening nam:
“zullende de ingezetenen die nummering, welke ten koste der Gemeente zal geschieden, moeten gedogen”.
Eigenaren van panden, die daarna werden gebouwd, moesten voor eigen rekening een nummerbord op het pand bevestigen en dan het nummer geven van het “naast aangelegen gebouw, onder bijvoeging van de letter a.b.enz.”.
Het huisnummer moest door de eigenaar goed worden onderhouden. Overtreding van deze verordening zou door de gemeente worden bestraft met een boete van “een tot vijf Guldens”.
Beroepen, die in de gemeente Ezinge rond 1832 voorkwamen
Om een tijdsbeeld te schetsen volgt hieronder een overzicht van de beroepen in Ezinge rond 1832:
- Bakker
- Boereknegt
- Burgemeester
- Commies voor ’s Rijksbelastingen, gestationeerd te Ezinghe
- Commies der Directe Belastingen, in en uitgaande regten en accijnzen gestationeerd te Ezinge
- Commissionair
- Dagloner
- Dienstmeid
- Grutter
- Heel- en vroedmeester
- Herbergier
- Koopman
- Kleermaker
- Kuiper
- Molenaar: Pelmolenaar, Koornmolenaar, Rogmolenaar, Boekweitmolenaar
- Ontvanger der Rijksbelastingen te Ezinge
- Schipper
- Schoenmaker
- Schoolonderwijzer
- Smid
- Smidsknecht
- Timmerman
- Tuinier
- Tuinman
- Veldwachter van de gemeente Ezinge
- Verver
- Vleeschhouwer
- Vroedvrouw van de gemeente Ezinge (woonde in Feerwerd)
- Weever
- Winkelier
- Wolkammer
- Landbouwer
In het document wat mijn vrouw Franka en ik indertijd maakten stond ook veel informatie over de historie van het landschap, zoals de Kliefsloot, de dijken, het klooster Sint Bernardus in Aduard, de Ommelanden, de Hunze, de afwatering en sluizen en de Oldijk. Het voert te ver om die informatie eveneens bij de beschrijving van ’t Veloatje op te nemen. Naar deze lange inleiding volgen hierna de eigenaren en bewoners van ’t Veloatje.
De bewoning
- 1826, het begin van ’t Veloatje
- 1826 - 12 januari 1846 Broer Tek(k)es Helmers (Helmus) en Jantje Hi(e)ndriks de Vries
- 13 januari 1846 - 1852 Jantje Hindriks de Vries
- 1852 - 1855 Jantje Hindriks de Vries en Tekke Broers Helmers en Aaltje Luitjens Landstra
- 1855 - 1857 Jantje Hindriks de Vries en Popke Andries Rienewerf met Grietje Siebes Buffenga
- 1857 - 1862 Pieter Noordhuis en Martje Gerrits de Boer
- 1862 - 1866 Jan Oldenburg en Grietje Jans Pompstra
- 1866 - mei 1869 Klaas de Jager en Jeltje Horneman
- Mei 1869 – mei 1870 Gerrit Tjapkes en Trientje (Trijntje) Geerts(e)ma
- Mei 1870 – juli 1871 Mekke van de Dijk en Roelfke van der Veen
- Mei 1870 – 1872 Hindrik Doornbos en Tettje Stulp
- 24 juli 1871 – 30 mei 1872 Ewold Zuidema en Henderika Sissingh
- Augustus 1872 – maart 1878 Hindrik van der Tuin en Kunje Vledder
- medio 1876 – maart 1880 Ekke Knoop en Roelina Schripsema
- Maart 1880 – 4 juni 1890 Mense Helder en Elisabeth van Dijk
- 4 juni 1890 – januari 1894 Jakob Eijes Wiersema en Margaretha Zuidhoff
- Januari 1894 – mei 1904 Arend Oosterbeek en Trijntje de Vries
- Mei 1904 – eind 1934 Berend Hummel en Trijntje de Vries
- Eind 1934 – 22 oktober 1938 Tienko Hummel en Marchien Venekamp
- 22 oktober 1938 – 1954 Sietse van Dijk en Freerkje Zuidema
- 1954 – 1955 leegstand
- 1955 – juli 1962 Lambertus Oosterhoff en Detty Boersema
- Juli 1962 – september 1964 Pieter de Noord en Henderika Meijer
- September 1964 – januari 1968 Albert Oosterhoff en Janna Reenders
- Januari 1968 – januari 1976 Jacobus Slopsema en Gretha de Vries
- Maart 1976 – december 1984 Gerrit Slopsema en Betsy van Dijk
- December 1984 – heden Ed Wilschut en Franka Zwetsloot