Historie van de Oldijk - Ezinge

Ca.1596 - 1602 Arent Cornelijs

Uit de volgende uitspraak van de Hoge Justitiekamer blijkt, dat Arent Cornelijs vóór 1597 de meijer was van Oldijk 5: “Saturni den 25 Junij anno 1597. In sachen der Erfge van zal Obele Luinge vor welchen der Erbarer Rembt Daten mede aszistert mith Dathe Luinghe tegens Lulko Hilles toe Ezinge voer welchen Johan Hermans interveniendo comparerde, versoeckende seckere soeven graeszen landes in Luinghe herdt toe Ezinghe gelegen denn olden meijer Arent Cornelijs wederom in gebruick gevolget unde ingeruimet toe worden ...” (HJK 838, Fol. 492)

De tekst spreekt van inruimen, dus blijkbaar was Arent Cornelijs op dat moment niet de gebruiker van dat land. Lulko Hilles was waarschijnlijk meijer van de 7 grazen land die mogelijk Johan Hermans aan hem verhuurde. De erfgenamen vonden blijkbaar dat dit land bij de Luinghe heerd hoorde en dat het samen met de rest van de heerd aan Arent Cornelis, de meijer van de heerd, verhuurd moest worden. Dat zegt als zodanig weinig over de vraag wie op dat moment de bezitter van die 7 grasen was.
Rempt Datens lijkt familie te zijn. Hij zou bijvoorbeeld een broer van Grete kunnen zijn. Maar het lijkt erop dat hij optrad als verwant of aanverwant en het feit dat er blijkbaar een zoon Datho Luinge is zou dat kunnen versterken.

Obele verkeerde in financiele problemen en had blijkbaar land verkocht aan familielid Rempt Datens. In dat soort gevallen wordt al snel aan fraudem creditorum (benadeling van de schuldeisers) gedacht. Maar hoe dan ook, als er schulden op dat land stonden was koop van dat soort land in de praktijk vaak onmogelijk, omdat de schuldenaren dan hun schulden op de koper gingen verhalen. En dat doen ze dan ook in 1604 (zie verderop in deze episode). “Mijn conclusie is dat het een financiele puinhoop was, maar dat was rond 1600 niet ongebruikelijk voor eigenerfden in dat gebied”, aldus Gert Schansker.

Maar al eerder zien we een uitspraak van de HJK over achterstallige renten waaruit blijkt dat Arent Cornelijs al in 1596 meijer was: “Inder scheelinge tusschen der wedwen frouw Ursula Canthers tegens Cornelijs toe Esinghe voer welchem Datho Luinghe intervenierde questios van voelen jaeren achterstallige renten nae vermoege seckeren rentebrieff van duisent Embder gulden hoefftsummes unde tsoeventich gelijcker gulden jaerlichs soe verlustich ..”. (HJK 838, Fol. 337, saturni den 2 octobris Anno 1596)

Deze Datho is verder niet bij Redmer Alma bekend. Redmer stelt, dat het ongetwijfeld een zoon of in elk geval erfgenaam is van Obele. Hij trouwde als schoenmaker in de Herestraat, in Groningen (ondertr. ald. 9 aug.) op 18 sept. 1605 met Griete Jansen in Lamhuingestraat en bij de aangifte van dit voorgenomen huwelijk treedt zijn nicht Griete Storcks voor hem op. Eerder woonde Obele schijnbaar in de stad, want in 1560 wordt hij burger en hij komt een aantal keer in de rechterlijke archieven van de stad voor. (info Redmer). Omdat sprake is van vele jaren achterstallige renten kan het ook zijn, dat Arent Cornelis al vóór 1596 de meier was van Oldijk 5.
Arent Cornelis huurde ook nog vier grasen land van bakker Willem Willems, die aan de Schoolholm in de stad woonde (deze straat is er nu nog steeds en loopt van het Gedempte Zuiderdiep naar het Akerkhof). In de boeken van de HJK vinden we op 28 februari 1596 (838fol239) de vermelding “Willem Willems op Schoelhollum en Arendt Cornelis toe Esinghe” en op 16 april 1597 (838fol453) de vermelding “Willem Willems Backer tegen Arendt Cornelijs toe Eesinghe vier grasen huur”.

Al eerder, op 28 februari 1596 diende een zaak over de geldproblemen van Obele Luinghe, zoals blijkt uit deze vermelding van de HJK: “Ursula Canters en andere crediteuren van Obele Luinghe en Arent Cornelijs toe Eesinghe” (HJK 838 fol 239 28 februari 1596)

In 1599 kunnen we uit een uitspraak van de HJK aannemen, dat Arent Cornelis nog betrokken was bij Oldijk 5: “Saturni den 15 septembris anno 1599. In sachen Arendt Cornelijs tegens Popcone Everardi gewesene secretarium und hopman Gerrith Jorijs van hoer versoeckeren penningen salige Obelen Luinghes vorkofften huis in debite ontfangene kopschats penningen wederom ingebracht toe worden vorclaren die heren hoefftmannen rechts wegen dat vorgemelten Arent Cornelis geholden sall wesen nasten rechtdage toe proberen dat arrest up de penningen gedaen sij om darnae toe geschien nae rechts behoren” (HJK 839, Fol. 292v)

De relevante term hier is 'in debite' dat betekent ten onrechte of te veel gekregen. Ik neem aan dat Arent Cornelis ook een schuldeiser van Obele Luinge was of anderszins een belanghebbende. Popko Everhardi, voormalig secretaris van zijn koninklijke majesteits Hoge Gerichts Kamer en Gerrit Joris (mogelijk Cloot) hadden blijkbaar onterechte claims gemaakt op het geld dat de verkochte landen van Obele Luinge had opgebracht. Arent Cornelis wilde dat dat geld weer terug gegeven zou worden aan het gerecht (waarschijnlijk HJK) om vervolgens aan de terechte schuldeisers (bijvoorbeeld Arent Cornelis?) te worden uitgedeeld. Het probleem was alleen dat er arresten op lagen. Er waren dus andere mensen die claims op dat geld hadden gelegd waardoor het verzoek van Arent niet kon worden ingewilligd totdat hij die arresten voor het gerecht ongedaan had gemaakt. (uitleg Gert Schansker).

In 1600 werd de Luinghe heerd te koop aangeboden. De omvang is dan ongeveer 57 grazen: „Stadtholder und hofftmannen willen verkoepen zaligen Oebelen Luinghe unde sijner huisfrouwen heerdt landes umtrent 57 graeszen groet sijnde bijnnen unde buiten die olde dijcken onder den clockenslach van Eezinghe gelegen, soe und in aller gestalte alsze die van Arendt Cornellis als meijer gebruicket wordt, want dann voer een ijder gras landes van dien mijt zijnen heerlicheiden, gerechticheiden unde toebehoer 22 embder gulden geboeden is toe geven. Unde alsoe Henrich Sijboldts (: wegen Berendt Henricus unde Haijo Stapert) dree unde dartich embder gulden voer ijderen gras landes gedaen hebben unde die kersze darup wthgegaen ijs, soe is hem die koep darvan toegefallen” (HJK 1353, p. 124, Den 20 Augusti anno 1600)

Henrich Sijboldts heeft als hoogste bieder de boerderij dus voor Berendt Henricus en Haijo Stapert gekocht voor 33 Embder guldens per gras. Arent Cornelijs lijkt nog steeds de meier te zijn van Oldijk 5.
Tegelijkertijd werd land van Obele Luinghe te koop aangeboden in de buurt van Tjamsweer (bij Appingedam), toch een aardig eindje uit de buurt!

In 1601 verplichtte de HJK Arent Cornelis om vanwege een claim van Schweer Hoenrichs zijn landhuur te betalen aan het gerecht: “Die heren etc verclaren rechts wegen, in renteforderinges sache des Erbaren Schweer Hoenrichs tegens Arendt Cornelijs toe Eszinghe, dath jetzgemeltes verdageder Arendt Cornelijs geholden sall wesen, sijne landthuiren alhijr in rechts handen toe brengen ...” (HJK 840, Fol. 15v, Saturni den 14 februarij anno 1601)

Waarschijnlijk had Schweer Hoenrichs nog een rentebetaling tegoed van de vorige eigenaar, Obele Luinghe. Dat valt althans te concluderen uit de volgende uitspraak van de HJK: “In sachen E Sweer Hoenriches van Arent Cornelijs toe Eesinge meijer zal Obele Luinghe voldat van achterwesende renten versoeckende. Verclaren die heren etc rechts wegen dat vorschr Arent Cornelijs verdageder geholden sall wesen neger toe bewisen dat van gemelts Obele landen eenige landen afgetoegen sin.” (HJK 840, Fol. 159, Saturni den 6 Martij 1602) Met ‘zal’ zal hier wel ‘zalige’ oftewel “overledene” bedoeld zijn.

Mogelijk was Obele Luinghe ook voormond (voogd) van de minderjarige kinderen van Annetien Veelkers en Johan Frijlings. In die functie leende hij dan in midwinter 1582 als voormond 500 emder gulden aan zich zelf, die hij vervolgens niet terugbetaalde en de rente over dat geld voldeed hij ook niet. Hij moet wel in ernstige financiële problemen zijn geweest om zulke dingen te doen. Dit zou althans uit de volgende HJK geconcludeerd kunnen worden (aldus Gert Schansker): “In questiosen sache Annitien Velichers, naegelaetenen wedwe saligen Johan Frijlings wegen hoer solvest, unde hoeren vederloosen onmundigen kijnder, clegerschen ther eener tegens unde weder den Erb: Gerrijth Jorijsz, Grethe Storcks sambt hoeren mith consorten als mede creditoren van zaligen Ubele Luinge und Grethe sijner huiszfrouwen, beclagede ther anderen sijde etc scheelafftich wesen om die preferentie tot den koepschats penningen, voergemelts Obelen Luinge und sijner huesfrouwen bij der execution verkoffter landen und gueder etc waerover die heren hoefftmannen hoer partijen schrifftlichen uthgeforten und ad sententiam submitterten procesz mith alles wedersijts daerin verfaetet, geexaminert und gruntlich erwoegen hebbende, kennen sulchen allene nae rechts wegen dat sie upgemelte clegersche, mitt den renten, vanden hofftstoll der 500 embder gulden (soe genoempter Obele Luinghe als voermundt under gehadt hefft) die preferentia voer den voerschr beclageden sambt consorten sal toe genieten und dat van dato der obligation nemblich van midwinter anni 1582 aff, hen ter tijdt die guederen under die gerichtliche execution gekoemen sijn hoer clegersche, hoeren wijderen eijsch unde versoeck van de 200 daler darup dije in procszu angetoegene cleeder estimert, als den rechte niet genochsamb verificert, rechts wegen affslaende etc pronunciatum den 7 feb 1603” (HJK 840, Fol. 281, Lunae den 24 Januarij 1603)

Weduwe Annitien Veelkers kreeg dus bij deze uitspraak alsnog de rente over deze “lening” van 500 Emder gulden toegewezen. Een jaar later blijkt, dat Rembt Datens land van de Luinghe heerd heeft aangekocht: “In sache creditoren zaligen Obelen Luinghe tegens den Erb: Rembt Datens Gredtman versoeckende soedane landen als hie van ObeleLuinghe angekofft ...” (HJK 840, Fol. 475, Saturni den 28 aprilis anno 1604) en “Die heren etc accorderen den creditoren van salige Obele Luinghe die anslach van beschrijvinge over den landen soe bij der Erb: Rembt Datens sijn sollen“ (HJK 840, Fol. 480v, Saturni den 5 Maij anno 1604)

Rembt Datens was grietman van Humsterland in 1604, maar was dat ook al eerder. Vanaf 1576 komt hij regelmatig, al dan niet samen met een ander, als grietman van Humsterland voor.

En zo komt er een einde aan een wervelende periode van Oldijk 5, waarin de naamgever van de boerderij, Obele Luinghe een prominente rol speelde, zowel in leven als de nasleep van zijn overlijden vanwege de vele schulden, die hij achter liet.