1625 - ca.1657 Pieter Cornellis, na diens overlijden zijn weduwe
Op de schotlijst van 1625 van het Aduarderzijl komt de nieuwe meijer van Oldijk 5, Pieter Cornellis voor met 43 grazen land. Dat is alleen het land aan de oostkant van de Oldijk. In die periode kan een wisseling geweest zijn van stukken land. Op datzelfde overzicht staat namelijk vermeld : "Bartolt Louwerens (ex Peter Cornellis bij de pomp)" met 9 grazen. Maar wellicht is hier sprake van een andere Peter Cornellis. Op hetzelfde overzicht vind ik ook "Cornellis op Oldijck" met 7 grazen. Deze grazen gebruikte Pieter Cornellis dus ook.
Op de Verpondingen van 1630 (soort belastingoverzicht) heeft Pieter Cornellis 63 grazen land, wat betekent, dat Oldijk 5 in die tijd zo’n 20 grazen land had aan de westkant van de Oldijk. Op de zijlschotoverzichten van 1631, 1640 en 1641 is de omvang van het land aan de oostkant van de Oldijk nog steeds 43 grazen met steeds Pieter (ook wel Peter) Cornellis als meijer. Tot dan toe is dus Pieter Cornellis nog steeds de meijer van de Luenghe heerd.
En dan verscheen er een vermelding van de HJK in 1638: “Arrest onverdediget Lambert Canarie soldaet als Arffgenaem van Geert Storcks C Jacob Arijs toe Esinge op alle sodane huiren als hij an d'Arffgenamen van Obel Luinge schuldich is offte mach worden” (HJK 869, Fol. 294v, saturni den 29 7bris 1638)
Jacob Arijs van Oldijk 2 huurde kennelijk dus ook land van oorspronkelijk Obel Luinge. De belangen in de verschillende heerden en de relatie met een aantal meiers is danig verweven, dat er nog niet een eenduidig plaatje uit is te destilleren. Dat Obele Hummersma van Oldijk 2 identiek is aan Obele Luinge, lijkt niet waarschijnlijk (maar uit te sluiten is dat nog niet); “vooreerst houd ik het erop dat ze nauw verwant waren en dat dat ook verklaart dat de meier van Oldijk 2, van de Hummersma’s, ook huur aan de erfgenamen van Obele Luinge verschuldigd was” (aldus Redmer Alma).
Over de laatstgenoemde HJK: Ene Griete Storcks was in 1605 een nicht van Date Luinge... Obele Luinge moet op dat moment overigens al bijna 40 jaar dood zijn. Is dit een latere generatie? Obele Luinge moet kort vóór 1601 zijn overleden.
Volgens de clauwlijst van Ezinge bezat hij rond 1590 het redgerrecht van Cantersheem (ommegang 17), dat in 1643 aan Jebbo Aldringa komt. Daarnaast is het redgerrecht van ommegang 14, Smeerssuma, rond 1590 quaestieus tussen Dato Gaikens en Obele Luinge.
“De naam Dato en de naam van Obele Hummersma wekken alles bij elkaar de indruk dat hij vanouds Ezinger wortels heeft en zijn landerijen en/of rechten heeft aangeërfd.
Op grond van de volgorde van de clauwlijst, zou je Smeersema aan Oldijk verwachten. Dat zou dus ook de heerd kunnen zijn die in 1581 door Obele ‘Luingeheerd’ wordt genoemd. Cantersheem verwacht ik iets noordelijker, maar dat zou ook nog bij de Oldijk kunnen zijn” (aldus Redmer Alma).
Pieter Cornellis overleed vóór 1650, want in de volgende uitspraak van de HJK is er sprake van de weduwe van Pieter Cornelis: “In saeken des EE Sicco Renghers last hebbende van zijn EE L: moeder Frans van Camminga verdaget hebbende de weed: van Pieter Cornelis tot Eesinge bij de olde dijck om met den EE Jebbo Aldringa geene nije inhuiringe te doen ofte laten doen ...” (HJK 880, Fol. 518v, Sabbati den 14 decemb: 1650)
De moeder van Sicco Renghers, Frans van Camminga, was getrouwd met Jebbo Aldringa, haar tweede man en de stiefvader van Sicco Renghers. Het gaat kennelijk om land, wat in het bezit was van moeder Frans, waarvan de rechten worden betwist door haar tweede man Jebbo Aldringa. Zowel Sicco als Jebbo gingen uiteindelijk failliet, dus veel heeft het niet uitgemaakt (aldus Gert). Mogelijk is dus de Luengheheerd tussen 1620 en 1650 overgegaan van Joh. Sickinga naar Frans van Camminga.
Op de dijkrol van 1657 werd de weduwe van Pieter vermeld (“Peter Cornelis weduwe”) met als eigenaar D’e syndicus Wygchel.
De genoemde Wygchel is Simeon Wychgel, raadsheer van Groningen en syndicus, een soort woordvoerder/minister, een ambtelijke topbaan. Hij was getrouwd met Lammiona Fricx, weduwe van secretaris Nicolaus Busch. Zijn vermogen werd in die tijd geschat op zo’n 100.000 gulden, een vermogende man!
Huizen en boerderijen werden niet onder supervisie van de Hoge Gerichtskamer verkocht. Het ging alleen om land en meestal om executie verkopen, met andere woorden de verkoop was niet vrijwillig maar werd veroorzaakt door te veel schulden die de crediteuren op een bepaald moment niet meer tolereerden. De omvang van het land was niet relevant. Het bijzondere van executie verkopen tijdens de 80 jarige oorlog was, dat deze na 1594 konden worden teruggedraaid. Degene die zijn land kwijt raakte kon de koopsom waarvoor het land gekocht was op tafel leggen en zeggen dat hij/zij het terug wilde met een beroep op het tractaat van reductie. Vaak werd het dan vervolgens toch weer verkocht maar voor een veel hogere verkoopsom. Vrijwillige verkoop was ook mogelijk, maar er waren kosten aan verbonden en als je een goede koper had, was dat ongetwijfelde de profitabelere manier.