Deel 24 “Duitsland heeft de pijn, wij de jeuk”
Dat zei de nieuwe buurman op Suttem (Oldijk 7,andere gedeelte, Jan Snip)
We waren verhuisd van Saaksum naar het gehucht Suttem. Op 1 mei 1915 gingen we ’s morgens langs ons oude pad door de weilanden langs de Hervormde kerk van Ezinge naar school en toen om drie uur de school uitging liepen we met een heel clubje kinderen naar ons nieuwe huis (dit oude pad was het noordelijke deel van de Oldijk, die vroeger aan de noordkant van de boerderij Roodehaansterweg 6 (anno 2021 fam. Burgler) te Saaksum naast de huidige paardenbak uit kwam, zie ook kaartje hierboven. De school met de Bijbel was in die tijd gevestigd in het huidige pand van garage Molenheem).
’t Begin was nog maar triest, het motregende en het was wel een uur lopen. Dat was ver op mijn klompen, maar ons gezelschap was prettig. Vlak bij ons nieuwe huis (een dubbele woning) stonden twee boerderijen en hier woonden wel tien kinderen, bijna allemaal meisjes en die deden hun best om hun nieuwe buurtkinderen in te halen. (op Oldijk 10 op dat moment 2 zonen en een dochter en op Oldijk 12 1 zoon en 4 dochters. Hun directe buren op Oldijk 7 hadden 2 zonen en 2 dochters).
Vader en moeder waren allebei thuis en ’t theelichtje brandde toen we in de kamer kwamen.
Het huis was groter dan de vorige, er stond ook een schuurtje bij. We hadden nu een rolput en een heel grote tuin. Het huis was gebouwd op een afgegraven dijk en wij keken over de weilanden naar Aduard en als het helder was zagen we de Martinitoren van de stad.
We vonden het allemaal een prettige verandering en toen we om de tafel zaten en gingen eten kwam de gezelligheid in huis.
De boer met zijn vrouw kwamen even op bezoek, de boerin had een grote pan kapucijners met spekjes meegebracht, kant en klaar (de boer en de boerin waren Martinus Popke Ritzema en Kunje Mulder van Oldijk 10). Wij kregen elk een paar appels, we voelden ons echt getrakteerd en toen Ko en ik in onze bedstee kropen met alles fris en schoon, toen nestelden we ons tevreden en welvoldaan in ons nieuwe plekje.
De buurman en zijn vrouw (zij bewoonden de andere helft van de dubbele woning) kwamen ’s avonds even kennismaken. (dit waren Jan Snip en Grietje Huizenga) Toen ging het gesprek over de oorlog en over de moeiten die wij in nederland beleefden, dat was “de jeuk”.
Al heel snel was er een kolengebrek en met de turven ging moeder heel zuinig om. Wat maar branden wilde werd opgestookt en Ko en ik leverden elke avond onze bijdrage. Van het verdorde aardappelloof draaiden we stevige proppen en wij voerden stro aan en verdroogd gras uit de droge sloten als brandstof voor het kookfornuis.
Eten hadden we genoeg, de boer liet de verdronken lammeren door zijn twee arbeiders slachten en verdelen. Ons schaap liep in de wei van de boer en aan melk hadden wij geen gebrek. Vader kocht een karnton en de boter met de karnemelk die we nu kregen was onovertroffen. Moeder zei: “het botert wel met de karn, en het luie zweet komt eruit”.
In de winter van 1916 sprak men van watersnood aan de Zuiderweg, alles stond blank. Wij konden nog net met droge voeten op school komen.
We woonden hoog en droog op onze afgegraven dijk, de rolput was boordevol en wij hadden een voorraad aardappelen in de bult om jaloers op te zijn.
De oogst van 1915 was slecht en (vader las voor uit de krant) de mensen moesten bruin brood gaan eten. Dat gaf veel moeite en zorg aan de minister van landbouw, zijn naam was algemeen bekend en…. niet geacht.
In Ezinge zong de slagersknecht luidkeels op straat: “Posthuma zijn vrouw is dood. Ze is gestikt in twee ons brood”. Minister Posthuma schreef voor ”bruin brood te eten” maar men wilde wittebrood en daardoor waren vele mensen ontevreden. (Folkert Posthuma was minister van Landbouw, Handel en Nijverheid in het kabinet Cort van der Linden. Hij ging over het distributiesysteem en was daardoor niet populair. Hij was pro-Duits en werd in de 2de Wereldoorlog in zijn huis door het verzet doodgeschoten). Wij woonden op het platteland en kregen volop te eten maar we zagen en hoorden wel iets van de oorlog.
Folkert Posthuma in 1930 (wikipedia)
’t Was 31 mei 1916, de dag van de zeeslag bij Jutland en van de gevechten tussen de Duitsers en de Engelsen op Noordzee.
Het nieuws van den dag voor Nederlands-Indië̈ van 13 juni 1916 (Delpher)
Wij zaten op school en het zware zeegeschut van de oorlogsschepen ging zo te keer, dat alles wat los zat, rammelde. De deur van ons lokaal vloog een paar keer open en onze meester had moeite om onze aandacht te boeien.
Later zagen we de Duitse luchtschepen vliegen, de zeppelins, die vlogen net ten noorden van onze eilanden, zo vertelde onze boer. Ze gingen naar Engeland om daar te bombarderen. Zeven zeppelins zagen we op een zondag drijven in de zomerse lucht. Wij zaten rustig in de melkbocht, waar de koeien gemolken werden.
Duitse Zeppelin boven de noordzee op weg naar Engeland.
Op het dorp waren Belgische vluchtelingen en dat was geen gemakkelijk volk op zo’n kalm protestants kleidorpje. Ze waren allerminst tevreden en op een middag toen we voorbij hun onderkomen liepen, vloog een bord met rijst pardoes door het openstaande raam. “Die Belzen hebben het bij ons veel te goed”, zei de smid die net voorbij liep. Maar ook veel Nederlanders klaagden en jammerden. Van dankbaarheid hoorden we niet veel en toch moesten we wel dankbaar zijn, want we bleven gespaard voor de Eerste Wereldoorlog! (wordt vervolgd).
(Nederlands Dagblad: Gereformeerd gezinsblad van 9 november 1981)
Noot redactie
De Eerste Wereldoorlog was een oorlog tussen Duitsland met de landen Duitsland, Oostenrijk, Hongarije en Italië enerzijds en de geallieerden te weten Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Rusland anderzijds. De ellende begon met de Oostenrijk-Hongaarse inval in Servië, gevolgd door een Duitse aanval op Frankrijk via België en Luxemburg.
Omdat de Duitsers het neutrale België aanvielen en bezetten om Frankrijk te kunnen aanpakken vluchtten vele Belgen naar Nederland, meer dan een miljoen. De meeste vluchtelingen keerden al snel weer terug naar het bezette België, maar ruim 100.000 bleven er “hangen” in Nederland. In Ezinge werden ook diverse Belgische gezinnen opgevangen. Door deze oorlog ontstonden er veel tekorten in met name de steden aan voedsel en brandstof.