Deel 35 “Daar bij die boom, die perenboom!”
Midden op het schoolplein stond die gedenkwaardige boom. ’s Winters zaten die bochtige, dikke takjes met bruine knoppen vaak onder de sneeuw en als het voorjaar kwam, leefde de boom op boven al dat klompengeklepper. De knoppen werden van bruin wit en als zon en regen de boom niet vergaten, kwamen die zuiver witte bloemen, die maar zo’n kort leven hadden.
Dat ontging ons niet, want de meester wees ons deze dingen aan. Ons schooltje was een eenvoudig dorpsschooltje met een voorbeeldige orde; we leerden daar, waren knap ondeugend en leefden ons onbezorgde leventje.
Op een mooie, zonnige dag stond ons klasje onder die pereboom, die al in volle bloei stond.
’t Was onder schooltijd; in het lokaal had de meester ons verteld over de bijen en over het behangersbijtje, dat stukjes blad knaagde uit een pereblad of rozeblaadje. Het droeg het dan naar een holte in een muur en bekleedde de wand van die holte met stukjes blad. Wij stonden onder al dat moois.
Behangersbij (Wikipedia)
De bijen zoemden, de perebloesem met de bruinrode meeldraden in zijn binnenste stond te pronken in dat stille lentelicht.
Daar zagen wij het behangersbijtje aan het werk, een klein stukje blad werd uitgebeten en weggebracht. Even later stonden we, allemaal heel stil, bij het muurtje met dat holletje. Daar kroop dat kleine bijtje in met dat stukje pereblad, ’t was onvergetelijk!
Meestal waren we niet zo stil op ’t plein! Daar draafden we, speelden overlopertje, tolden en daar knikkerden we. Met de hak van de klomp draaiden we knikkerkuiltjes in de losse zandbodem bij de schoolmuur, heerlijk in de zon.
Als het regende mochten we in de gang spelen, maar in zo’n stoffige ruimte tussen klompenbakken en tussen kapstokhaken, die van geen wijken wisten, voelden we ons niet op dreef.
Buiten in storm en regen, dat lag ons beter.
Het was op zo’n stormachtige middag dat we over het plein zeilden, de jassen los en wijd uitgespreid, de wind blies alles bol en wij hadden de grootste pret.
Naast de school stond een oud huisje en daarin woonden twee oude mensen (waarschijnlijk de vorige versie van Nieuwestreek 17, het echtpaar Berent Kuizema en Hilje Wattenburg, toentertijd in de tachtig). Alles was daar oud en het oude rek naast de pomp, beladen met emmers, potten en pannen kreeg het in de storm hard te verduren.
Ons luid geschreeuw tegen de wind werd plotseling versterkt door de emmers, potten en pannen die van het oude rek waaiden en een eind voortrolden.
“Trompetten- en bazuinengeschaol”, riep één van het roerige groepje en dat was de geestigheid van de middag.
De pereboom stond stevig in deze storm, af en toe viel een groene peer en het getal liefhebbers voor zo’n lekker buitenkansje was groot.
Om één uur riep het handgeklap ons naar binnen, maar we bleven roerig en onrustig, en die middag was onze aandacht zeer verdeeld. De storm loeide om de school, af en toe hoorden we een dakpan vallen en de regen kletterde tegen de ruiten.
We begonnen met de zangles en dat verliep goed. We zongen soms tweestemmig en bij het orgel ging dat vlekkeloos. Heel wat bekende vaderlandse liederen zongen we, van Piet Hein en van Koppelstok, “In naam van Oranje, doe open de poort! De watergeus ligt aan de wal”.Z
Da Costa’s Volkslied was ons aller lijflied en zo zongen we uit volle borst: “Zij zullen het niet hebben, ons oude Nederland…”
De taalles volgde en na de bespreking gingen we aan het werk in onze netschriften. Af en toe moest er één naar achteren en dat werkte die middag bijzonder aanstekelijk. Dan maakte je een strooptochtje langs de pereboom en al zeiden we niks, we wisten precies wie met en wie zonder buit terugkwam.
De meester had een gevoelig zintuig voor onze aandrift en hij wilde maar niet zomaar afstand doen van zijn gewaardeerde peren!
Een meisje, dat was dus al niks beter dan ’t manvolk, kwam binnen met een peer die ze al geprobeerd had. De tanden stonden er in…..
“Leg maar op de tafel”, zei de meester. “Als jullie er nog meer vinden, leg ze dan maar hier neer”.
De spiedende blikken gingen vaak naar buiten, ’t lukte slecht om de controle in de hand te houden buiten ’t lokaal.
Mijn deel bestond uit twee peren, ik stopte ze in mijn klompen in de bakken in de gang, later zou ik wel zien hoe ze smaakten.
Zo verliep dat stil gevecht om het begeerde fruit en zelfs onder de leesles waren we vaak afwezig; ’t verhaal was toch wel boeiend, uit Jaap Holm: Een vrolijke middag. Dat ging ook over een regenmiddag. Jaap kreeg per-ongeluk-met-opzet een nieuwe broek van mevrouw Kollaard en ouwe Kee van mijnheer Burgerstein, met haar strijdkreet “Apekoppe!...”.
“Apekoppe” deed het erg goed, toen ze met haar bezem de strooien Klaas een mep gaf.
Die middag duurde langer dan anders, wij waren roerig en gauw afgeleid en pas na een uurtje worstelen met de storm deden we weer gewoon…..
(Nederlands Dagblad: Gereformeerd gezinsblad van 25 januari 1982)