Historie van de Oldijk - Ezinge

Deel 38 “Voor het eerst naar de stad”

Vader en zijn Brennabor (fiets) zwierven uit naar alle windstreken. Roden, anders zo ver achter de horizon, werd bezocht op een Paasmaandag en vader, samen met Jan, kreeg de reislust te pakken. Hij wist van geen ophouden.
Moeder zag wel de grote voordelen die de fiets gaf, maar toch liet ze zich niet overhalen om ook te leren fietsen. Zij bleef volharden in de wandelsport, liet haar man fietsen waarheen hij verkoos en was ’s avonds altijd weer blij als de uitvliegers luid bellend tegen het dijkje optrapten.
Zo werden per Brennabor de familiebanden stevig aangehaald, maar moeder was nu vaker dan anders alleen thuis en dat zinde vader allerminst.
Op een zaterdagavond zaten we allemaal om de tafel toen vader zei: “We moesten nu es met z’n allen naar de stad gaan. Op de boerderij is het nu niet druk, we mogen het rijtuig gebruiken en dan kunnen we wat meubels kopen bij Zigterman en de kleren en schoenen, die we nodig hebben en dan gaan we bij Kramer op de foto!”.
Dat vond algemeen bijval en zo werd dadelijk de dag vastgesteld voor deze buitengewone reis. Naar de stad!


Provincieal Drentsche en Asser courant van 16 september 1922 (Delpher)
Dat maakte op mij een geweldige indruk. Vanaf mijn oudste herinneringen had ik de Martini gezien in de grijze verte, maar wij hadden altijd buiten de bebouwde kom gewoond en ik kende maar drie dorpen: Oldehove, Saaksum en Ezinge.
En al hoorde ik de klokken van de omliggende dorpen luiden, ik was daar nog nooit geweest. Op Aalsum, het gehucht waar oom en tante woonden, was ik een paar maal geweest, maar ik was opgegroeid in de wijde ruimte van het stille platteland, bijna zonder auto’s en stoomfietsen en met maar enkele tientallen mensen was ik in aanraking gekomen.
Met mijn P.R. Bos: Europa en de werelddelen, met mijn blinde atlas, die ik tot de laatste bladzijde had volgetekend, had ik alle landen bereisd in mijn fantasie.
De bierwagens van München had ik vele malen bewonderd. Met het Hardanger fjord was ik zeer vertrouwd. Maar de winkels van de Champs-Elysées waren me zeker zo bekend als die in de Herenstraat in Groningen.
Nu stond dus, komende dinsdag, het grote feit te gebeuren, wij, met z’n zevenen naar de stad!
Eindelijk werd het dinsdag. ’t Was kostelijk voorjaarsweer toen we zo tegen achten in het rijtuig klommen; ’t was midden mei, de meidoorns geurden, de koekoek riep. Weilanden en boomgaarden, bermen en koolzaadakkers waren in volle pracht.
Wij hadden de ruimte in de koets net nodig en de stemming was precies gelijk aan het weer, zonneschijn en vrede overal.
Bij Den Ham kwamen we op de provinciale weg en al gauw merkten we dat het dinsdag was, auto’s snorden ons voorbij en knetterende stoomfietsen.

Stoomfiets (Pinterest)

Alles ging riching Groningen. We hadden heel wat te bekijken en te bepraten; na een half uurtje reden we door Aduard. Van de oude abdijk was nog maar een restje over, dat was nu de hervormde kerk; de oude monniken met hun wijde pijen moest ik er bij fantaseren.
Op de Friese Straatweg kwamen we in het drukke verkeer terecht, bodekarren uit heel Westerkwartier togen naar de stad.
De stad naderde, daarmee het nieuwe, het grootse, het boeiende.
Ik ging torens tellen, vader kende de namen, de Martini en de A-kerk staken boven alles uit, maar de twee logge watertorens vielen ook op en dan waren er nog meer kerktorens, die oprezen boven al de huizen en die de eentonigheid deden verdwijnen.
Bij Vierverlaten kwamen we over de spoorlijn en hier zag ik voor het eerst in mijn leven een trein voorbijstomen.


Stoomtrein Groningen 1920 (Pinterest)

De grote rookpluim deed onze schimmel wel even schrikken; hij had als paard zeker ook moeite om het moderne leven bij te houden.
We kwamen al gauw bij onze stalling en nu maakten we kennis met de stad, wat een drukte: de trams met hun getingel, de talloze bodekarren en dan auto’s, motorfietsen, fietsen, bakfietsen en enkele vrachtauto’s.


Grote Markt 1920 (fotos.serc.nl)

Ons dijkje en de stad, ’t verschil was groot!
Wij drentelden mee met de stroom naar het hart van de stad, door de Brugstraat, langs die heel bijzondere A-kerk, langs de grote Korenbeurs.


Vismarkt 1920 (fotos.serc.nl)

Toen kwamen we bij de Vismarkt, het park van de bodekarren en aan de kant van de Franse bazaar was de weelde van de bloemenmarkt. Wat was er veel te zien, ’t was druk en gezellig en we hadden de tijd.
Vader bracht ons naar een kelder op de Vismarkt, hier dronken we iets en aten belegde broodjes met een plak kaas, groot genoeg voor vier broodjes. ’t Was daar gezellig onder de begane grond, maar we bleven daar niet langer dan nodig was.
Langs de bloemenstalletjes kwamen we op de Grote Markt, en daar, aan de voet van de Martini, onder het gespeel van de beiaardier, woelde het drukke marktleven. Het rook er naar alles wat maar heerlijk was; hier werd vis gebakken, daar werden bokkingen gegeten uit het vuistje. Oliebollen roken nu precies als op oudejaarsavond, bergen sinaasappelen lagen uitgestald, vijgen en dadels naast appels en vele lekkernijen.
De marktschreeuwers deden hun best. Als de kwaliteit van de aangeprezen waren gelijk was aan het stemgeluid van de verkopers, dan was het goed kopen op de Grote Markt.
Gezellig was het en zo anders dan rondom ons huisje op Suttem waar nu de meidoorns bloeiden en de koekoek riep.
We gingen zaken doen: bij Zigterman, bij Bos en Meijering en bij Becker, de brilleman of opticien!


Provincieal Drentsche en Asser courant van 17 juli 1923 (Delpher)

Nieuwsblad van het Noorden van 14 mei 1928 (Delpher)

’t Liep alles naar wens en zo kwamen we met tevreden harten en blije gezichten op de familiefoto bij Kramer, de fotograaf.
We dwaalden nog langs de Herenstraat, zagen de luxe van deze grote winkelstraat; de koekwinkel van Meijer gunden we een goede klandizie en we kwamen langs een boekwinkel, waar de grote bruine atlas van P.R. Bos mij het meest bekoorde. Dat boekwerk te bezitten dat zou voor mij het einde zijn!
Nog eenmaal werden we getrakteerd, nu door onze oudste broer en zus en zo besloten we ons bezoek aan de stad.
Toen we tussen drie en vier uur de stad uitreden verlangden we ook wel weer naar onze eigen omgeving.
’t Was een prachtdag, maar toen moeder thuis de koffie schonk en de Groninger Koek uitdeelde en wij om onze eigen tafel zaten waren wij het er over eens, dat wij midden in de bloeiende landen veel hadden, wat opwoog tegen het stadse leven met dat rusteloze jachten van trams, auto’s en al haar verkeer.

(Nederlands Dagblad: Gereformeerd gezinsblad van 15 februari 1982)

  • Volgende periode