Deel 39 “De bus (1919)”
Eindelijk! “Wij krijgen een omnibus!”
’t Had lang geduurd eer het zo begeerde vervoermiddel door het dorp reed.
Ezinge, Oldehove en Aduard hadden samen hun best gedaan om in het noorden van het Westerkwartier een bus te laten rijden. Dat mooie landelijke stukje van onze provincie had geen openbaar vervoer. Al in 1914 was de bus besteld in Duitsland, maar in Aken hebben de Duitsers, bij het uitbreken van de oorlog, die bus in beslag genomen en er zullen wel heel wat Duitse soldaten vervoerd zijn met deze bus, die ons land nooit heeft bereikt.
Nu was de oorlog voorbij, ’t was 1919 en daar kwam nu de omnibus, aangereden van Feerwerd naar Ezinge. Troffen wij dat even!
’t Was tussen twaalf en één uur en om half één zouden de reizigers kunnen instappen bij de til. Het was een groots gebeuren!
Alles wat benen had liep nu naar de weg, waar het moderne wonder zou voorbijrijden; als de Koningin was voorbij gekomen zou zij niet meer kijkers hebben getrokken.
Wij renden allemaal van het schoolplein naar de til, het bruine gevaarte kwam met luid geronk al dichterbij. De spanning steeg!
Zou dat snelle ding. Dat grote bakbeest op die hoge wielen wel zo gauw vaart kunnen minderen en stil kunnen houden? Ja, dat lukte.
Dit was de eerste Ezinger bus (rechts, in de stad), met links voor de bus chauffeur Harmannus Rienks (coll. fam. Mossel) Mossel
Chauffeur Harmannus Rienks (coll fam. Mossel)
Achter in de bus, in de tweede klas, zaten al een aantal mensen uit Feerwerd. Eén ervan kenden wij heel goed, het was “de reus” van de terpgraverij, die zware gewichtige kerel die ons vaak uitschold voor “koksianen” of “koksen”.
De reizigers stapten in: de burgemeester was nummer één (Lucas Wildervanck de Blécourt), hij droeg een Engelse pet en een kort chic jasje, zijn plaats was voorin de bus, in de eerste klas, natuurlijk!
De hervormde dominee (Jan Werkman) en zijn vrouw waren het gezelschap van de burgemeester.
Van de andere passagiers gingen de meesten achterin de bus zitten. Onze klompenmaker en de smid (Wieger ter Borg, Torenstraat 15) maakten ook hun eerste bustocht naar de stad.
De reizigers zaten nu allemaal, de chauffeur klapte het portier dicht en nam zijn plaats in achter het stuur.
Daar begon het hoge bruine gevaarte langzaam te bewegen. Het gebrom van de motor werd luider en daar gleed de omnibus op z’n hoge wielen van de til in de richting van Saaksum.
Wij holden nog een eindje met de bus mee, maar het nieuwe voertuig was ons gauw te vlug af en daar ging het naar de stad, nagekeken door onze jaloerse, bewonderende ogen en wij praatten over niets anders dan over de omnibus.
Wij vonden het prachtig dat nu elke dag een paar keer de bus door het dorp zou rijden en veel mensen van het dorp zeiden: “Nu kunnen we gemakkelijk in de stad komen”.
Maar niet alle mensen praatten zo goedkeurend over de omnibus. Elke vooruitgang op het platteland heeft heftige tegenstanders. Toen een paar jaar later de elektrische verlichting kwam zwoeren heel wat burgers trouw aan hun walmende petroleumlamp.
Nog wat later, bij de invoering van de waterleiding, waren er vele tegenstanders. De bezitters van eigen put of regenbak verzetten zich, al baatte het niet tegen de verplichte aansluiting.
Een tegenstander van de bus, een geëerd en gezeten burger woonde in Saaksum. Hij was Commissionair en reed elke dinsdag naar de stad. In de Korenbeurs deed hij zaken en met zijn mooie koets reed hij elke dinsdag, in gezelschap van vier of vijf betalende medereizigers naar de stad.
Wie zich maar tijdig opgaf werd vorstelijk gereden naar het grote warenhuis in Groningen!
De bus betekende dus concurrentie, sterke concurrentie voor het schone en rustige personenvervoer van de Saaksumer Commissionair.
Dit werd in Saaksum op de openlucht-mannen-bijeenkomst doorgesproken en daar heeft de beconcureerde Saaksumer zich heftig uitgelaten tegen de omnibus.
Bertus met nog twee kameraden gaven er een bewogen verslag van. “Hij werd rood in zijn gezicht en riep: “Dinsdag neem ik een hooivorm mee en steek hem kapot, die glaze-kast, ik steek hem kapot die glaze-kast!”
’t Is goed afgelopen met deze vete, de Commissionair werd al gauw een vaste dinsdagse klant van de autobus.
De laatste bus reed tegen zevenen uit de stad en als het in de winter donker was, stonden wij vaak buiten te kijken naar die felle lichten in dat zwarte donker.
Bij ons geboortehuisje draaide de weg en daar zwaaiden de felle lichtbundels over die zwarte kille kluiten van de geploegde landen.
Op Suttem kwam geen omnibus, zelden een auto en wij bleven stille bewonderaars van dat grote gevaarte, dat dag aan dag door het dorp reed met de regelmaat van een goede oude klok.
Het platteland om ons bleef wat het was en het verkeer per bus was nu mogelijk, maar wij in ons huisje konden bewonderen wat we zelf nu niet nodig hadden….
(Nederlands Dagblad: Gereformeerd gezinsblad van 22 februari 1982)
(noot: Hier heeft schrijver Geert zich een jaar vergist; de eerste bus reed niet in 1919 maar eind 1920 door Ezinge, zie krantenartikel)