Deel 41 “Een klooster vol ratten”
Dat was het toppunt! Een rat had de baby in de vinger gebeten in het ledikantje in de slaapkamer!
Op de boerderij heerste een ware rattenplaag, in de koestallen, in de beide schuren, in de paardenstal, in de varkenskotten, overal kwamen ze. Korenzakken knaagden ze kapot en uit de paardebroden op de deel vraten ze grote stukken weg.(paardenbrood = donker, lang gebakken roggebrood voor de paarden).
Wanneer de varkens gevoerd werden waren zij present en Tide, de knecht had al een dikke rat aan de hooivork geprikt toen deze wat al te lang van de varkensdraf bleef vreten.
Ook een rat kan al te brutaal worden. De boer had ontdekt hoe sluw de ratten te werk gingen en hoe ze de tarwekorrels wegsleepten van de zolder. Er liep een paadje van korrels vanaf de zolder, via de trap naar een gat onder een muur in de grote schuur.
De boer kwam er achter hoe slim ze hun werk deden: een paar ratten met hele lange staarten rolden zich in de tarwe, heel wat korrels bleven tussen de opgezette haren zitten en dan transporteerden ze hun vrachtje als gewiekste korendragers langs de trap naar het gat in de schuur. Dan verdwenen ze ondergronds, daar legden ze zeker een voorraadje aan voor het geval dat de nood aan de rat kwam.
Uit het kippenhok stalen ze de eieren. Het ratten-eieren-vervoer verliep feilloos: één rat lag op z’n rug met een ei tussen de poten en een andere langstaart trok hem aan de staart naar de schuilplaats onder de grond.
Bij de hoge houtstapel op het ruime erf kwamen de ratten niet, daar woonden een paar bunzingen en bunzing en rat zijn doodsvijanden.
Dorus, de fox-terriër van de plaats, bewees grote diensten aan de boerderij, maar fox stond machteloos tegen zo’n overmacht. Als hij er een te pakken kreeg schudde hij die woest heen en weer in grommende woede, maar één of twee per dag doodmaken veranderde niet veel aan de toename van de intelligente knagers.
“De ratten met de langste staarten zijn de slimste”, zei de veearts en hij vertelde een verhaal over hun slimheid.
“Twee ratten, een oude dikke en een jonge dunne, liepen samen door een dakgoot; dat ging best want er was ruimte genoeg. Maar toen kwamen ze aan een stuk, waar de oude dikkerd niet langs kon, hij was te breed.
Hij pakte toen de staart van de jonge rat in z’n bek, liet zich buiten de dakgoot zakken en nu droeg de magere collega hem hulpvaardig tot aan het gedeelte waar weer ruimte was. Hier hees hij de oude weer omhoog en verder ging de tocht door de dakgoot”.
Wij vonden het een boeiend staaltje en we kregen wel respect voor die slimheid. Maar de boer bond snel de strijd aan met het groeiende leger van knaagdieren.
Op een verborgen plekje stond een vergeten familie-erfstuk, een rattenklooster of rattenkasteel. Dat was een soort kist van wel 2 meter lang, een halve meter breed en hoog. Aan de ene kant zat een rooster van tralies, aan de voorkant een grote klep die gemakkelijk dichtviel. Het klooster had een paar hokjes, daar kwam aas in en in de middelste grote ruimte het hoofdlokaas. De grote val was zo gesteld dat de klep dichtviel als er veel ratten bij elkaar zaten, midden in de val.
De val werd eerst in de schuur gezet bij de varkens. Ze konden er aan wennen en de klep werkte nog niet. Na de middag werd de val op vangen “gesteld”. Een lekker aas werd vastgespijkerd in de grote middenruimte. Een dode kip was in de schuur opgehangen, de ratten zouden wel door de geur gelokt worden maar ze konden er niet bijkomen!
Nu was het theedrinken en het gesprek ging maar over één ding: de hele boerderijgemeenschap was erbij betrokken. De boer ging al gauw es kijken en werkelijk, de val zat dicht en in het klooster was het een herrie van belang. De arbeiders zetten het klooster in de gracht, alles ging onder water en een paar zware stenen zorgden ervoor dat het houten gevaarte niet ging drijven.
Na een uur werd het kasteel weer op de wal gehaald en 32 ratten kregen toen een massagraf.
Nog een paar keer werd de val gezet, het aantal gevangenen werd steeds kleiner. De hele boerderij werd nagekeken, alle gaten waar ze in konden kruipen werden volgestort met puin en glasscherven.
Alles wat eetbaar was werd weggeborgen. De paardebroden van de deel kwamen nu in de haverkist.
“Woelen en knagen is hun lust en hun leven” zei de veearts, zorg ervoor dat ze nergens kunnen nestelen en laat ze van honger kreperen!”.
Dat was een vreemd woord, ’t klonk ons wel wat ruw in de oren, maar we gunden het de ratten wel; een baby in de vinger bijten was een zwaar vergrijp. Dat gold bij ons zwaarder dan dat ze zoete appels wegstalen of eieren leegslurpten.
De boer had toch de strijd gewonnen van de slimme beesten, maar het bleef oppassen en uitkijken. Dat kon je niet alleen aan Dorus, de trouwe hofhond overlaten of aan Sjoerd, de kater.
(Nederlands Dagblad: Gereformeerd gezinsblad van 8 maart 1982)